‘Toen bad ik tot God van de hemel.’ (Neh. 2: 4b)
Vier maanden lang zit Nehemia er al mee in het hoofd. Het ernstige bericht vanuit zijn vaderland. De stad Jeruzalem ligt in puin. De muur ligt er verscheurd bij, de poorten zijn met vuur verbrand. Nehemia was zo door dat bericht geschokt dat hij neerzat, huilde en in de rouw ging. Hij vastte en bad voor het aangezicht van de Heere (1: 4).  De situatie is ernstig. Legt Nehemia zich daar nu bij neer? Het is wat het is. Erg genoeg. Treffen we hem treurend aan, zonder verder perspectief? Nee, vier maanden lang heeft Nehemia steeds de situatie die hem bezighield in gebed gebracht
Nehemia riep de God van het verbond aan (1: 5). Hij bad om een open oog en oor van de Heere, voor de situatie. Hoor en zie; laat Uw oor opmerkend zijn, Uw ogen open. Om te horen het gebed van Uw knecht voor de kinderen van Israël (1: 6). Vervolgens beleed hij schuld: wij hebben gezondigd. Hij herinnert de Heere eraan dat het inderdaad zo zou gaan als het volk ontrouw was, men zou verstrooid worden, dat had de Heere in Deuteronomium voorspeld (Neh. 1: 8). Maar hij herinnert de Heere ook aan Zijn belofte, dat Hij hen weer terug zou brengen als men zich zou bekeren. Waar ze ook waren, God zou ze thuisbrengen. Daarom roept Nehemia tot de Heere, om verlossing voor het volk. Hij vraagt of de Heere barmhartigheid wil geven, als hij naar de koning gaat met zijn verzoek (1: 11). Nehemia komt niet met zijn wensenlijstje, maar met een schuldbelijdenis. Om vervolgens maar niet hopeloos om zich heen te kijken. Integendeel, hij verwacht grote dingen.
Geduld
Vier maanden lang oefent Nehemia geduld. We leren geduld te hebben door de ervaring heen. Waar we vroeger alles op één dag en door één alles beslissende handeling wilden bewerkstelligen, daar leren we door levenservaring geduld oefenen. In lange lijnen denken. De Heere werkt immers door de omstandigheden heen. Maar het is Nehemia niet in de koude kleren gaan zitten. Zijn gezicht is erdoor getekend. Hij kan het na vier maanden niet langer meer verbergen.
Hartzeer
De koning ziet het, als hij de wijnbeker krijgt aangereikt van Nehemia. Hij spreekt hem erop aan. Letterlijk staat er: waarom is uw gezicht verdrietig, terwijl je niet ziek bent? Nehemia heeft hartzeer. Blijft Nehemia nu stil? Nee, hij legt de nood van zijn vaderland neer voor Nebukadnezar. Hij legt zijn hartzeer bloot. De stad van de graven van zijn vaderen is verwoest, de poorten met vuur verbrand. De koning antwoord: wat verzoekt u mij? Daarop zien we Nehemia op het oog niets doen, maar in zijn hart gebeurt er van alles. ‘Toen bad ik tot God van de hemel.’
Antwoord
Nehemia blijkt een visionair, een man die verder blikt. Hij heeft zich terdege voorbereid. Hij weet wat hij wil. Het is maar geen passief klagen, maar een actieve grondhouding. Geloof komt tot uitdrukking in verwachting.
Nehemia vraagt om een vrijgeleide voor onderweg tot in Juda. Een brief voor Asaf, die over de houtvoorziening gaat, zodat hij hout krijgt voor de zoldering van de poorten en de stadsmuur. Hout voor het huis waar hij wil gaan wonen als ambtswoning, een flinke woning want naderhand blijkt dat er velen bij hem aan tafel zitten. Alle drie de wensen worden door de koning ingewilligd. Maar Nehemia ziet ze niet als gaven van Arthasasta, maar als gaven van God: ‘En de koning gaf ze mij, naar de goede hand mijns Gods over mij.’
Hand van God
Zie je het verband tussen het ootmoedige gebed in Nehemia 1, de zucht tot God in hoofdstuk 2 en de voorzienende hand van God? Als de Heere Zijn hand toesluit, komt er niets. Als de Heere Zijn hand opent, dan kan alles. De koning geeft meer dan Nehemia verwachtte.
Het Koninkrijk van God wordt niet gebouwd door menselijke inspanning. Het is Zijn Koninkrijk, Hij werkt Zijn wonderen uit. Daar schakelt de Heere mensen bij in. Ook vandaag. Eén gave van de geest betreft ‘lankmoedigheid’. Wat wil dat zeggen? Het uithouden in de omstandigheden. Geduld oefenen en verwachtingsvol uitzien naar Gods verlossend handelen. Zijn tijd is de beste tijd.