Iedere predikant maakt een ontwikkeling door. Leuenberger maakt bij zijn uitwerking van het beroep en de dienst van de pastor gebruik van de Bijbelse termen ‘profetisch’ en ‘priesterlijk’. Volgens hem worden we gedurende de jaren die vorderen ofwel meer rabbi, prediker, profeet; ofwel een mens van wie priesterlijke dienende kracht uitgaat. Dit lijkt op de onderscheiding tussen leraar en herder, waar wij vaak over spreken.Â
Eenzaamheid
Gezelschap dient soms gemeden te worden, maar niet altijd: ‘Het geestelijk bouwen van de gemeente, vereist van de predikant een zekere mate van sociale eenzaamheid.’ Dit sluit nabijheid en diep contact in het pastoraat niet uit, integendeel. Volgens Leuenberger is het intensieve sociale verkeer van zijn eeuw een bedreiging voor het predikantschap: ‘Wellicht is de contacthonger met de moderne wereld, op kosten van de theologische arbeid, de grote verzoeking van de predikantengeneratie van onze tijd.’ In eerdere eeuwen ging men wellicht teveel op in speculatief filosoferen of werkte men dogmatisch de dingen wel heel ver uit. Contacthonger is echter ónze strijd.
Dit is wat anders dan wereldvreemd leven. Vandaar dat Leuenberger openheid voor de vorming die vanuit de wereld op pastores afkomt, van belang acht. Maar dan vanuit het perspectief van Christus, mede in het licht van het naderende oordeel. Een predikant leeft dus niet in een mandje buiten de werkelijkheid, maar maakt er onderdeel van uit.
Strijd en gebed
Een pastor kan spreken over veel zaken, maar alleen zij die zelf aanvechting en strijd met zonden kennen, kunnen volgens Leuenberger werkelijk pastoraal nabij zijn: ‘Niet degene die bewaard werd, maar degene die verlost is, die kan prediken en de zonden van anderen vergeven.’
Het gebed en studiezin zijn volgens de pastoraaltheoloog belangrijke wapens in de strijd. ‘De meesten van degenen die geestelijk moe zijn geworden, hebben niet te veel, maar te weinig gebeden en theologie bedreven.’ Aan gebed besteden we niet snel te veel tijd, integendeel: ‘Hoe meer we bidden, hoe meer tijd we vinden om te werken.’ Heiliging betekent volgens Leuenberger dat ons hele leven een school van gebed wordt. ‘Slechts zolang en in de mate waarin hij bidt, verduistert de theoloog en prediker het licht van God niet met zijn menselijk licht.’
Omgang
Leuenbergers’ visie op pastoraal theologie kenmerkt zich door aandacht voor de persoon van de pastor. Allen door aanvechting, strijd en versterving heen wordt men werkelijk vruchtbaar. Daarbij is persoonlijke en aanhoudende omgang met de Schrift nodig. Tevens kenmerkt een vruchtdragende dienaar zich door een rijk gebedsleven, in stilte.
Contact is voor Leuenberger van belang, maar voor stilte en meditatie breekt hij een lans. Hij roept op om werkelijk theoloog te worden, waarbij hij oog heeft voor de verzoekingen die juist het predikantschap op dit punt met zich meebrengen. Een goede theoloog wordt dat in de aanvechting. De pastor staat bij Leuenberger niet boven degene die hij pastoraal ontmoet. Alleen hij die de strijd kent, kan de ander werkelijk nabij zijn.
Zand
Deze overtuigingen over het predikantschap, zijn als zand in de machine van de domineesfabriek. We dienen vast te lopen, om tot zegen te kunnen zijn. Een ervaring die ik elke predikant gun, steeds weer.
Het leven van veel predikanten wordt gestuurd door allerhande regeldingen, die hen weghouden uit de stilte. Dit ronddraven en belangrijk doen, werkt naar mijn beleving zoals alcohol op geest en lichaam. Namelijk verdovend en verslavend.  We hebben zand in de machine nodig, om in de stilte te rijpen tot mensen die werkelijk iets te delen hebben. Vanuit de omgang met God en de schatten uit de gereformeerde traditie.Â
Dit is het tweede deel van een artikel dat eerder werd geplaatst in het blad Zicht op de Kerk.