‘Wij moeten niet wettisch prediken, maar wel de wet prediken. En evenzeer geldt: wij moeten niet evangelisch prediken, maar wel het Evangelie.’ Aldus ds. W.L. Tukker in de Waarheidsvriend in 1982. Onevenwichtige prediking maakt de boodschap krachteloos.
Evangelie
Het Evangelie is een kracht Gods tot zaligheid. Het is het Evangelie van onze Heere Jezus Christus – zo wordt het doorgaans genoemd in de Schrift. Soms ook: het Evangelie van het Koninkrijk – namelijk het Koninkrijk van de Heere Jezus Christus – of het Koninkrijk van Zijn Zoon. Ook wordt het enkele malen het Evangelie van God genoemd, bijvoorbeeld in Romeinen 1:1, Romeinen 15:16, 1 Thessalonicenzen 2:2 en 8, en 1 Petrus 4:17. Daarnaast vinden we benamingen als het Evangelie der heerlijkheid, het Evangelie van uw zaligheid, het Evangelie des vredes, en het eeuwig Evangelie. Veelal spreekt de Schrift eenvoudigweg van: het Evangelie.
Genade in Christus
De apostel Paulus gebruikt ook regelmatig de uitdrukking: “mijn Evangelie.” Daarmee bedoelt hij het Evangelie zoals hij het hun verkondigd heeft. Nergens in de Schrift wordt, voor zover mij bekend, gesproken over het Evangelie van de Heilige Geest. Het Evangelie is het woord van Gods genade in Christus, dat tot de wereld komt – gericht aan zondaren – tot vergeving van hun zonden en tot hun zaligheid. Dit is inderdaad een góéde boodschap – een betere, een hogere boodschap bestaat er niet dan deze: wat God in Christus voor een zondaar wil zijn en doen.
Alle andere gaven die God aan Zijn schepselen wil geven, in tijd en eeuwigheid, zijn daaraan ondergeschikt. Deze boodschap raakt de persoonlijke verhouding tussen God en Zijn volk – de verwantschapsverhouding: die van de Vader tot Zijn kinderen, die van de Bruidegom tot Zijn bruid. Dit is het hoogste wat God zondaren wil leren en bieden: het kindschap Gods, de innerlijke band met Christus en de inwoning van de Heilige Geest – vervuld van God, vervuld van Christus, vervuld van de Heilige Geest. Dát is godzaligheid. Tegenover dit alles zijn zelfs de hemel, met al zijn heerlijkheid, en de nieuwe aarde waarop gerechtigheid wonen zal, op zichzelf rijke gaven, maar dan toch: gaven. Het draait in de Bijbel, in het Evangelie, in de ware religie uiteindelijk om God – in Christus – door de Heilige Geest. En dat alles voor… zondaren.
Voorzegging en vervulling
Van dit Evangelie getuigt de Bijbel van Genesis tot Openbaring – het Oude Testament in zijn voorzegging, het Nieuwe Testament in zijn vervulling. Daarom worden zij ook beide “testamenten” genoemd: zij melden en bieden de erfenis, het erfdeel, het eeuwige erfdeel voor Gods kinderen – nu reeds in beginsel, straks ten volle. Hier op aarde mogen Gods kinderen daar soms iets van smaken – soms zelfs veel – maar straks zullen zij het volmaakt genieten. Wel zal er verschil zijn in heerlijkheid: loon naar werken, verscheidenheid naar de mate van geloof en genade hier. Denk aan het verschil tussen engelen en aartsengelen, of tussen gelovigen en leraren – die velen gerechtvaardigd hebben, zullen blinken als het uitspansel. Er zal bij allen volheid zijn, maar in onderscheiden mate: naar de mate van geloof en heiliging hier, zal daar de mate van heerlijkheid en zaligheid zijn.
Eerlijk evangelie
Daaruit volgt vanzelf dat de verkondiging van het Evangelie in overeenstemming hiermee moet zijn. Wij mogen hiervan niets afdoen in de prediking, zoals de gemeente ook niets ervan mag missen in haar geloof. “Wee mij, indien ik het Evangelie niet predik,” schrijft Paulus in 1 Korinthe 9:16. We begrijpen heel goed dat er in de prediking een wassen en toenemen is, dat er bij elke dienaar van het Woord zwakheden zijn – zeker ook bij beginnelingen – en dat niemand zonder onbekwaamheid is. “Wij kennen ten dele, en wij profeteren ten dele.” Maar toch: elke prediker moet het Evangelie onverkort en onvervalst prediken – zelfs de gehele raad Gods moet worden verkondigd.
Ook al heeft een prediker kennis van zonde én van genade, die kennis blijft hier altijd ten dele. Eén Prediker had die niet ten dele – dat was de Leraar der gerechtigheid, de Heere Jezus Zelf. Nooit heeft iemand gesproken als Hij. De Vader Zelf getuigde bij Zijn doop: “Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Wie Ik Mijn welbehagen heb,” (Mattheüs 3:17).