In 1982 schreef ds. W.L. Tukker een artikel in De Waarheidsvriend dat tot op de dag van vandaag niets aan actualiteit heeft ingeboet. In zijn kenmerkende stijl roept hij op tot bezinning op de aard en inhoud van de prediking, met een indringend appel aan zowel predikers als gemeenteleden.
Verschillend
‘Elke rechtgeaarde predikant zal met bescheidenheid moeten oordelen over zijn bediening, en in het bijzonder over zijn woordbediening – ook wanneer hij veel genade en kennis heeft ontvangen. Waren er ooit twee kerkvaders, twee Reformatoren of zelfs twee apostelen volkomen gelijk? Zelfs zij hadden niet allen hetzelfde zicht op de dingen of hetzelfde zicht Ãn de dingen. Toch geldt ook dan onverkort: wij mogen van de waarheid niets afdoen en niets toedoen. Daarover moeten we het ‘wee’ uitroepen. Want ketterij is geen gebrek aan inzicht, maar tegenspraak. In de kerk is er altijd leugenleer geweest die inging tegen wezenlijke geloofsstukken. In zulke gevallen moet de kerk de moed hebben om haar ‘Anathema’ uit te spreken – en dat betekent: ‘vervloekt’. De belijdenisgeschriften van de kerk, evenals de kerkelijke concilies, getuigen daarvan.
Bijbellezen
Een goede remedie tegen eenzijdigheden in de prediking – die vaak ontstaan door overaccentuering van bepaalde leerstukken, met tegelijk onderwaardering van andere – is volgens mij het getrouw doorlezen van de hele Heilige Schrift. Dat geldt voor de hoorder én voor de prediker. Gewoon in volgorde lezen, bij voorkeur drie keer per dag. Dat geeft een globaal zicht op de Bijbel, en dus ook op de leer en de leerstukken. Dat zou elke kerkganger moeten doen – en zeker elke prediker. Het leidt tot evenwichtige kennis en tot een goede verhouding tussen Wet en Evangelie en tussen de verschillende leerstukken.
Belijdenis
Daarnaast is het noodzakelijk om de belijdenisgeschriften te lezen en ter harte te nemen. Zij bevorderen een evenwichtige prediking bij de leraars en een evenwichtig geloof bij de gemeente. Dan gaat men de Schrift verstaan in het licht van de belijdenis van de kerk. Dan ziet men de dikke hoofdlijnen van de Bijbel. Dat inzicht is nodig bij zowel predikers als gemeenteleden. De oude kerkvaders en de Reformatoren wisten dat wel! Laten zij dan ook onze leidslieden zijn – achter onze prediking en achter het geloof van de gemeente. U vindt hen en hun onderwijs achter in uw psalmboek.
Wet en Evangelie
Ik wil maar zeggen: alleen de Wet prediken en niet het Evangelie – dat is niet goed, dat kan niet, dat mag niet. Maar ook alleen het Evangelie prediken en de Wet verzwijgen – dat is evenmin goed, dat kan ook niet, dat mag ook niet. Doet het maar zoals uw catechismus u leert. Waar men de catechismusprediking nalaat – of de catechese met de catechismus – daar is iets mis. En die rekening zal gepresenteerd worden, óf in het geloof van de gemeente, óf, zo ik moet zeggen, in haar ongeloof.
Predikers én kerkgangers moeten steeds nagaan of de verkondiging in goede bijbelse verhoudingen plaatsvindt. Oud en Nieuw Testament hebben elkaar nodig. Wet en Evangelie moeten getrouw gepreekt en geloofd worden. Dat geeft onderleg aan de gemeenteleden.
We moeten niet wettisch prediken, maar wél de Wet. En we moeten ook niet zogenaamd ‘evangelisch’ prediken, maar wél het Evangelie. En dat beide ten volle, en in goede samenhang. Want waar het één wordt overgeaccentueerd, krijgt het ander automatisch een onderaccent. Bijbelse prediking, trinitarische prediking, leerstellige prediking – dat wil zeggen: prediking naar de leer van de kerk, de leer van de Heere, de leer van de zaligheid – dát geeft vaste, evenwichtige christenen.