Beroepingswerk is een kwetsbaar thema, maar daarom niet minder boeiend. Ds. W.L. Tukker had in 1958 het nodige langs zien komen en vond het nodig om daar een punt over te maken in het Gereformeerd Weekblad. Daarbij blijkt hij verrassend nuchter.
Capaciteiten
‘Afgezien nu nog van de vraag naar de prediking en de algemene arbeidstrouw, de geestelijke gezindheid en de karaktervastheid van de te beroepene, is er de vraag van het verantwoorde zoeken naar een predikant. Is het verantwoord om een man met een wankele gezondheid op een zware post te zetten? Ook al heeft deze dominee geestelijk zeker de capaciteiten om die post te bekleden? Dit is dunkt mij alleen mogelijk als men de beroeping doet onder bepaalde verlichtingen in de dienst. Is het geoorloofd om een man weg te roepen van een verantwoordelijke post naar een plaats, die beter van onderop vervuld kan worden?
Roeping
Men zal mij zeker tegen voeren, wat er dan van Goddelijke roeping overblijft en men zal mij zeker aanvoeren het gaan van Filippus naar de woeste weg van Gaza. Mijn antwoord is dit: Onze Gereformeerde stamvaders legden heel de Goddelijke roeping in een „geestelijk verstane” roeping door de kerkenraad. En Filppus heeft aan de woeste weg van Gaza maar alleen een preek gehouden, zijn gang was van Samaria naar Azote. Graag willen wij juist de roeping Gods tot gelding brengen, maar dat in de reformatorische zin van het woord. Zijn wij er dan naast, als wij het zo zouden stellen: „Waar plicht roept, daar ligt roeping!”
Geen eerzucht
Een predikant is ook geroepen om al zijn krachten tot nut en tot zaligheid van de kerk te besteden. Hier mag geen enkele baatzucht of eerzucht een rol spelen. Uit het leven van verschillende oudvaders zou te bewijzen zijn, dat zij deze zelfde opvatting hadden over roeping. Zij gingen maar niet kris-kras hun weg door de kerk. In het beroepingswerk hebben de kerkenraden met deze ernstige zaak te rekenen. Men mag maar niet raak beroepen, zonder met het geheel van de kerk te rekenen. Baatzucht mag er zomin bij de gemeenten zijn, als bij de predikanten.
Talenten
Tenslotte is er nog een zijde aan het beroepingswerk, waarin de Gereformeerde zede niet altijd wordt hoog gehouden. En dat is het achten en liefhebben van Gereformeerde predikanten louter om der wille van de waarheid. Niet altijd is het zo, dat de man met het ene talent dat verwaarloost. Soms verwaarloost een man met vijf talenten zijn vijf talenten en soms zet een man met één talent dat ene talent op woeker. En dat ene talent is van gelijke waardij als elk van de vijf talenten. Waardeert de gemeente, waarderen de kerkenraden dat ook? Het is lang niet altijd de man met één of twee talenten, die men maar niet beroept. Daar blijven vaak zeer waardevolle predikers buiten de circulatie om allerlei redenen (op verafgelegen plaatsen bijvoorbeeld), terwijl soms weinig waardevolle wel rouleren. De rubriek beroepen-nieuws heeft soms heel onbillijke en soms zelfs wrede kanten. Daar zijn soms oprechte en trouwe dienstknechten, die maar al moeten blijven op hun standplaats, niet tot verdriet van hun gemeente overigens. Ook niet altijd tot schade en verdriet van die predikers. Hun jarenlang staan in een gemeente doet ze vaak te naarstiger studeren en doet hun arbeid te meer beklijven in hun gemeente. Dat zijn vaak de gemeenten, waar de diepste stempels op gezet worden. En deze mannen, die zich nooit op de voorgrond plaatsen, vinden een schat, die niet elk bezit, namelijk: de bescheidenheid.
Nu menen wij echter, dat de kerkenraden zich veel beroepen-leed konden besparen, als zij eens wat breder om zich heen keken. Men behoeft toch waarlijk niet altijd een man uit het nieuws te hebben, om een goede dominee te krijgen.’