Hoe zoet, Heer Jezus, klinkt Uw naam,
In ’t U gewijd gemoed.
Gij bond weer aard en hemel saam
door ’t offeren van uw bloed.
Geen hart werd ooit zo diep gewond,
Zó afgemat in rouw,
Dat Gij zijn leed niet helen kon
Door uw genadetrouw.
De rots, waarop onwankelbaar
In nood en strijd ik sta,
Is tot in ’t allerbangst gevaar,
Mijn Heiland, uw genâ.
Mijn Koning, Middelaar, Herder, Vriend,
Mijn alles, Heer, zijt Gij;
Een Meester, die Zijn dienaars dient,
Behouder, zijt Ge ook mij.
Nooit breng ik U naar waarde dank;
Als ik Uw kruis aanschouw,
Blijft, ach, hoe koud en zwak de klank
Mijns loflieds op Uw trouw.
Maar eenmaal, van dit vlees ontdaan,
Verheerlijkt voor Uw troon,
Hef ik dan ook een halleluja aan,
Rein als Uw gunstbetoon.
Ds. G. Boer: De kerk en haar tijd
‘Panta rei! Alles beweegt, alles verandert!’ Zo sprak ds. G. Boer in 1965 tot mannen die samenkwamen bij een...