‘En wij denken aan vele van onze Psalmen, die daar geboren zijn, die door de zeer begaafde herdersjongen zijn gedicht en gecomponeerd voor de harp.’ Aldus ds. W.L. Tukker in een meditatie in het Gereformeerd Weekblad in 1953. Hij mijmert daarin over Bethlehem en de vele generaties die er woonden, vooruitblikkend naar Christus’ komst.
David
Het eigen geschrift van David, een oud lied, uit de Septuagint (Griekse vertaling van het Oude Testament) ons overgeleverd, zegt ervan: „Van ’t gezang weergalmden onze landen.” David was als jongen al zeer begaafd, wel een van de meest begaafden onder de Psalmdichters en de Heilige Geest bestuurde zijn hand en zijn stem, zo bij het dichten als bij het spelen. Hij, David, was zelfs zo begaafd, dat hij het bracht tot hofspeelman; de troubadour van Gods liefde aan het hof werd hij.
Engelenzang
De velden van Efratha waren dus wel wat gewend. Daar is mooi gezongen van vroeger af aan. Maar als nu de engelen zingen dan gaat dat alles te boven. Ook Davids jongenshanden die de harp tokkelen, ook Davids stem, ze zijn door de zonde gebrekkige instrumenten geweest, maar dat waren de engelenstemmen niet. Zo krachtig was hun stemgeluid, dat in Jesaja 6 de posten van de kozijnen beefden.
Welnu die mooi klinkende stemmen van de krachtige helden hebben in de nacht gezongen. En van die velden van Efratha kon weer gezegd als in Davids dagen: „Van ’t gezang weergalmden onze landen.” Van de Heere Jezus hebben zij gezongen. Die kwam tot een wereld verloren in schuld, om een Zaligmaker te zijn. Gods belofte wordt heerlijk vervuld. En van dat heil zingen zij: „Gloria in excelsis Deo, ere zij God in de hoogste hemelen.”
Bethlehem
Bethlehem, oude stad, aan u is die eer beschoren boven alle steden van Juda, boven alle woningen van Jacob. Bethlehem, oude stad, stad van het verlangen, niet van hen die in hun jeugd oude geschiedenissen hoorden, die bij uw poort en bij uw bron afspeelden, maar van dat volk dat zich leerde kennen verloren in schuld. Naar uw grijze poorten gaat het verlangen uit van het volk dat in zijn schulden voor God staat. Bethlehem, stad van het verlangen, naar u gaan de verlangens uit van een volk, dat zonder God moet leven en dat zonder God niet kan leven, van een volk dat dorst naar God. Over heuvels en dalen komt tot U hun klacht: „Wie zal mij water te drinken geven uit Bethlehem’s bornput, die in de poort is.”
En als een antwoord uit Bethlehem’s velden klinkt voor een bekommerd volk de zang, de krachtige zang van de engelen: „Gloria in excelsis Deo”, omdat één van de engelen daar bij Bethlehem gezegd had, dat u, naar God dorstend volk, vandaag geboren is Christus de Heere, de Zaligmaker… in de stad van David, die Bethlehem genaamd is.
Bethlehem, stad van het verlangen, u ben ook de stad van de vervulde verlangens, waar een mensenhart de engelenzang overneemt: „Ere zij God in de hoogste hemelen.”