‘Van dat Woord hangt het geloof af. En dat niet alleen omdat het Woord ons door Gods Geest gegeven is, maar ook omdat het door de Heilige Geest in de harten ingedragen wordt.’ Aldus ds. W.L. Tukker in 1973 in de Waarheidsvriend, in een artikel over geloofszekerheid.
Het Woord in zijn totaliteit is de openbaring Gods, maar het krijgt voeten in het denken van de gelovige en in het hart van de gelovige door de door de Geest toegepaste woorden en zaken. Ik kan deze toegepaste dingen uit de Schrift slechts waarderen als vandaaruit zicht verkregen wordt op de grote geloofszaken: op de Godsleer, op de leer van de schepping, op de leer van de zaligheid. Christus zelf onderwees Zijn jongeren, bijvoorbeeld de Emmaüsgangers, in de Schriften, en dan bijzonder aangaande de leer der zaligheid.’
Hier staan wij tegelijk voor de rijkdom, voor de veelkleurige rijkdom en voor de menigerlei – dat is de menigsoortigheid – van de genade Gods. Daar is wat te leren in dat ene, in datzelfde geloof, dat de Schriften gestadig van andere kanten belichten, zodat elke profeet en ook elke apostel, naar de tijd en de plaats waarin zij werken, naar de omstandigheden waaronder zij werken en naar de functie die zij in het Koninkrijk Gods vervullen, de zaken aan de orde stellen. De vastheid van de bijbelse openbaring Gods ligt in de raad Gods, die in de veelkleurigheid en in de veelsoortigheid al Zijn heilsweldaden hun eigen plaats en functie geeft. Maar die zijn nooit zo, dat het een met het ander in strijd is, dat het een het ander weerspreekt. Voor haeresiën, voor ketterijen, geeft geen deel van de Godsopenbaring aanleiding of gelegenheid.
Al moet wel opgemerkt worden dat overaccentuering van dit deel van het geloof, en veronachtzaming van dat deel van het geloof, tot noodlottige eenzijdigheden, dwalingen en breuken kan leiden. Het geloof wordt in de Schriften in zijn geheel geopenbaard, en wel in een eenvoudig geheel; het wil ook in dat geheel gekend en beleden zijn. De Schrift leent er zich ook toe om dat geheel te blijven zien, doordat de dingen doorgaans in elkaars verlengde liggen. Het een volgt op het ander. Het een volgt ook uit het ander.
Zoals men op God aankan, zo kan men ook op het Woord van de Schrift en op alle de woorden van de Schrift aan, mits men ze laat staan in het verband waarin zij staan, mits men ze laat zeggen wat zij zeggen, mits men ze ziet als de woorden van God zelf. Mits men er alzo Gods stem in hoort en er God zelf in ontmoet.