De grond en kern van geloof en zekerheid zijn precies dezelfde. De eerste en wezenlijke daad van een zaligmakend geloof omvat drie dingen:
1. Een begrip van de toereikendheid en macht van Christus om te redden.
Mensen die in hun zonden leven, zijn tevreden met weinig hoop! Maar een geweten dat echt ontwaakt is, moet een vaste grond hebben om op te bouwen. Zonder de ontdekking van de Zaligmaker Die in het Evangelie geopenbaard is, zou zo iemand zeker wegzinken in wanhoop. Hij vreest zich te bedriegen en is zodanig verlicht dat hij zich niet laat misleiden. Een besef van de zondigheid van zonde, een indruk van de majesteit van God, zal het geweten niet toelaten te rusten in iets minder dan een volmaakte verzoening en gerechtigheid. Maar wanneer de ogen van het verstand zijn geopend en Jezus gezien wordt zoals Hij door het Woord en de Geest van God wordt geopenbaard, verdwijnen alle gewetensbezwaren. De ziel merkt en voelt dat ze bekwaam is voor dit belangrijke werk.
2. De toevlucht nemen tot Christus.
Dit volgt natuurlijk op de overtuiging dat Hij in staat is hen te redden. Wie zal er immers stilzitten en verloren gaan, als er een mogelijkheid is om te ontkomen? Er is dan misschien wel veel twijfel of Christus gewillig is, maar toch, omdat er een mogelijkheid is – dus enerzijds een gevoelde nood, en anderzijds zicht op Zijn macht en genade – zal zo iemand het uitroepen: ‘Heere, behoed mij, of ik verga!’ (zie Matth. 8:25; 14:30).
3. Hoop op Gods barmhartigheid
Hieruit ontstaat hoop op Gods barmhartigheid, die zwakker of sterker is naarmate de kennis van Christus meer of minder duidelijk is en de overgave meer of minder onvoorwaardelijk is. Daarom is het in het begin over het algemeen heel zwak. Want de kennis van Christus hangt in bepaalde mate af van onze kennis van de Schriften, die van Hem getuigen, en van de bewijzen die wij hebben ontvangen van Zijn wijsheid, genade en liefde voor ons. Maar de pasbekeerde, in wie het zaad van het geloof nog maar kortgeleden is gezaaid, heeft slechts weinig kennis van het Woord, want hij heeft de waarde ervan nog maar pas ontdekt. En hij heeft er nog weinig van ervaren, want hoewel zijn ogen zijn geopend, ziet hij nog niet scherp en heeft hij zijn geestelijke zintuigen nog maar weinig gebruikt.
Hoewel de pasbekeerde oprecht overtuigd is van zijn behoefte aan een Redder, heeft hij nog een sterke wettische neiging en leeft er nog een zekere eigengerechtigheid in zijn hart, ook al heeft hij dit zelf nog niet ontdekt. En terwijl hij denkt dat hij alleen op Christus ziet, zoekt hij in zichzelf naar eigen verdiensten die hem tot aanbeveling kunnen strekken. Hij is bang om in vertrouwen tot Hem te naderen, omdat hij deze verdiensten niet kan vinden. Dit ontmoedigt hem en laat zien dat zijn geloof zwak is.
Maar de sterkste en meest krachtige zekerheid die we in dit leven kunnen verkrijgen, wordt gewerkt en onderhouden door exact dezelfde beginselen die in een pasgelovige nog maar zo’n zwakke uitwerking hebben. Laten we luisteren naar de grote overwinnaar Paulus, die aan het einde van zijn voorbeeldige en arbeidzame leven aan een dierbare en vertrouwde vriend rekenschap geeft van de hoop die in hem is. Hij genoot bijzondere eer en aanzien vanwege de genade, gaven en nuttigheid die hij ontvangen had. Hij had overvloediger gearbeid dan alle andere apostelen, het volle Evangelie gepreekt en gemeenten gesticht in een groot deel van het Romeinse rijk (1 Kor. 15:10; Rom. 15:19). Zijn eerste roeping was buitengewoon; de Heere verscheen aan hem in heerlijkheid. Sommige van zijn ervaringen waren niet minder bijzonder, want hij is ‘opgetrokken geweest tot in de derde hemel’ (2 Kor. 12:2). En tot slot, zijn lijden om het Evangelie was even groot en opmerkelijk als zijn dienstbetoon. Maar wanneer hij vertelt dat hij zich verzekerd weet van Gods hulp en verlossing, rept hij met geen woord over deze dingen, maar rust hij geheel en al op dezelfde gronden die hij gemeen had met alle gelovigen: ‘Want ik weet, Wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd, dat Hij machtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot die dag’ (2 Tim. 1:12).
We zien hier waar de zekerheid van de apostel Paulus op gegrond was. Ten eerste op de kennis van Jezus Christus, het Voorwerp van zijn geloof. Ten tweede op een bewustzijn van wat er allemaal gebeurd was tussen hem en Zijn Heiland. Hij had iets aan Hem toe- vertrouwd, namelijk zijn ziel met al haar belangen. Ten derde op de overtuiging dat God bekwaam, gewillig en getrouw is om datgene veilig te stellen en te bewaren waar Hij Zelf de verantwoordelijkheid voor op Zich genomen heeft. En dit zijn exact dezelfde beginselen die noodzakelijk zijn voor de eerste daad van het zwakke geloof, alleen betonen ze zich hier in hun ware kracht en werkzaamheid.
Dit is een citaat uit een preek die vertaald is door stichting Tabernakel. www.tabernakel.nl.