Dr. A. van Brummelen (1928-1999) schreef in een brochure over de plaats die de geloofservaring krijgt in de prediking. Oftewel, het bevindelijke aspect in de preek. In een vorige aflevering kwam de ‘voorwerpelijke prediking’ aan bod, in deze aflevering de ‘onderwerpelijke prediking’. Volgens Van Brummelen moeten we deze echter niet tegen over elkaar plaatsen, maar kan het ene niet zonder het andere.
Hart
Van Brummelen: ‘Intussen, naast de voorwerpelijke staat de onderwerpelijke prediking. Zij legt het accent meer in het bijzonder op de genadewerking in het hart van de mens. Dit gebeurt natuurlijk niet onder algehele verwaarlozing van hetgeen ter verwerving van de zaligheid buiten de zondaar in en door Christus is gedaan. Maar men maakt er zich dan meestal wat korter van af. De grote heilsfeiten worden door de subjectief aangelegde naturen in de verste verte niet geloochend. Integendeel, zij bieden het uitgangspunt voor al het volgende aan. Men voelt er echter niet zoveel voor, dat men zich kan verlustigen in de tentoonspreiding van Gods barmhartigheid in de verlossingsdaden.
De tekst wordt niet zelden nogal maar even verklaard voor zover dit strikt nodig is. De samenhang kan er ook wel eens bij inschieten. Het is bij deze predikers, als zij tot de extreme vleugel behoren, niet zozeer te doen om de majesteit van het Woord, de heerlijkheid van Gods Naam, de geweldige vernedering en de even geweldige verhoging van Christus. Al deze waarheden behoren er wel bij. Men zou ze niet gaarne missen. Maar om er nu eens geheel in op te gaan, ze aan alle zijden te belichten en er de genade Gods in te bewonderen en te aanbidden – neen, zover komt men vaak niet.
Inwendige leven
De gemeente, die voorkeur geeft aan de onderwerpelijke prediking, vindt in de uiteenzetting van de heilswaarheden nog geen troost. Genieten onder de prediking doet zij pas, wanneer de voorganger bevindelijk wordt. Men wil horen hoe het in het zondaarshart is gesteld, wat daarin aan hoop en vrees woont; men wil horen door welke weg de ziel kennis aan de genade krijgt, hoe bekommerd het hart kan zijn. Men wil niet dat de prediker met de boodschap buiten het hart der gemeente blijft staan om de genadeweldaden uit te stallen en aan te prijzen. Men geeft er de voorkeur aan te vernemen hoe zij het persoonlijke deel van de mens worden en welk een troost zij in de benauwde ziel uitstorten. Al dat uitwendige is wel zuiver en goed. Maar het inwendige geestelijke leven van de mens trekt toch veel meer de aandacht. Het komt op de toe-eigening aan en waar deze ontbreekt, wordt de preek een dogmatisch betoog.Â
Voor ons en in ons
Het voorwerpelijke is de beschrijving van het heil buiten ons, het onderwerpelijke houdt zich bezig met het heil binnen in ons. Wij kunnen het ook zo formuleren: het voorwerpelijke legt de nadruk op Christus, het onderwerpelijke meer op de Heilige Geest en Zijn werking. En nu is de bediening van de Heilige Geest uit Gods Woord bekend. In Christus ontspringt de bron van het levende water: de vergeving der zonde, de gerechtigheid en de heiligheid. Alle schatten van het rijk der genade liggen in Hem besloten. De Heilige Geest neemt het nu uit het Zijne om het ons te verkondigen. Zoals iemand voor de dorstige water schept uit de bron, om het hem vervolgens aan de lippen te brengen, zo put de Heilige Geest alle heilsweldaden uit Christus, brengt ze ons toe dringt er mee in onze ziel door en verkwikt ons innerlijk met de zegen, die van Christus komt.
Harmonie
In een goede prediking moet nu harmonie zijn tussen dit werk van de Geest en de voorwerpelijke genade in Christus. Het heil des Heeren moet niet alleen voor de gemeente worden uitgestald; zij moet ook weten, dat alle gaven haar toegeëigend worden door de Heilige Geest.
Men zij steeds op zijn hoede om eenzijdigheid naar de kant van het voorwerpelijke of het onderwerpelijke te vermijden. Het voorwerpelijke is de grond der zaligheid. Het onderwerpelijke is er de uitwerking van in het mensenhart. Hieruit volgt, dat de prediker eerst voorwerpelijk de waarheid moet voorstellen om aan de gemeente vaste grond onder de voeten te geven. Maar daarnaast, o liever, daardoor heen moet de bevindelijke toe-eigening lopen.’
Deze twee afleveringen gaven inzicht in enerzijds de meer voorwerpelijke prediking en anderzijds de meer onderwerpelijke prediking. In een volgende aflevering maakt dr. A. van Brummelen duidelijk dat er op dit punt evenwicht nodig is. Het is niet óf het ene óf het andere; maar het dient beide stem te krijgen in de preek.