Heel praktisch gaf Luther een aantal adviezen voor bidders. Hij vond het belangrijk dat het gebed een vaste plaats in ons leven innam. Soms heb je geen zin om te bidden. Daar had Luther oog voor, daarom zet hij daar zijn advies mee in.
Onverschillig
Wanneer ik voel, dat ik door bezigheden en gedachten, die mij afleiden, onverschillig ben geworden voor het gebed en daarin geen zin heb – daar immers het vlees en de duivel altijd het gebed weren en verhinderen – neem ik mijn psalmboekje, ga in de kamer of, zo dag en tijd het toelaat, in de kerk tot de gemeente en vang aan, de Tien geboden, het Geloof en, zover ik tijd heb, enige woorden van Christus, van Paulus of uit de Psalmen hardop bij mij zelf op te zeggen, juist zoals kinderen doen.
Eerste en laatste
Daarom is het goed, dat men ’s morgens vroeg van het gebed zijn eerste en ’s avonds zijn laatste werk maakt, en zich ijverig in acht neemt voor die valse en bedriegelijke gedachten, die zeggen: wacht een ogenblik, over een uur zal ik bidden, ik moet eerst dit of dat in orde brengen; want met zulke gedachten komt men van het gebed tot bezigheden, die ons vastÂhouden en boeien, zodat van het dagelijks gebed niets terechtkomt.
Werken
Weliswaar kunnen zich enige werken voordoen, die even goed of beter dan het gebed zijn, in het bijzonder wanneer de noodzakelijkheid ze vordert – zoals er een spreuk is op de naam van Hieronymus: Alle arbeid van de gelovigen is een gebed; en een spreekwoord: Wie getrouw arbeidt bidt dubbel. Hetgeen op grond hiervan moet zijn gezegd, dat een gelovig mens bij zijn arbeid God vreest en eert en aan Zijn gebod denkt, om niemand onrecht te doen, noch te stelen of zich te bevoordelen of trouweÂloos te handelen; zulke gedachten en zulk geloof maken zonder twijfel van zijn werk een gebed en een dankoffer daarenboven.
Omgekeerd staat daartegenover de waarheid, dat het werk van een ongelovige louter vloeken is, en: Wie niet getrouw arbeidt, die vloekt dubbel. Want de gedachten van zijn hart moeten bij zijn arbeid zó zijn, dat hij God veracht en zich niet ontziet, Zijn gebod te overtreden en zijn naaste onrecht te doen, te stelen en te verduisteren. Zulke gedachten, wat zijn zij anders dan louter vloeken tegen God en de mensen, waardoor zijn werk en bezigheid ook een dubbele vloek wordt, waarmede hij zichzelf vervloekt?
En dat blijven ook ten slotte bedelaars en knoeiers. Van dit gestadige gebed zegt ongetwijfeld Christus, Lucas 11: Men moet bidden zonder ophouden.