Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Luister de podcast

maandag 3 juni

Brief van Guido de Brès aan zijn vrouw voorafgaand aan terechtstelling (1)

Als gevangene stuurt Guido de Brès een brief aan zijn vrouw (1567), met een laatste groet. Een indrukwekkend getuigenis van vertrouwen in de Heere. 

‘De genade en barmhartigheid van onze goede God en hemelse Vader en de liefde van Zijn Zoon, onze Heere Jezus Christus, zij met uw geest, mijn zeer geliefde, Catherina Ramon, mijn dierbare en zeer geliefde vrouw en zuster in onze Heere Jezus Christus. Daar uw angst en smart mijn blijdschap en de vreugde van mijn hart enigszins storen, zo is dit de reden waarom ik u nu schrijf, zowel tot uw vertroosting als de mijne. Vooral tot uw vertroosting moet ik schrijven, omdat u mij altijd zeer vurig hebt liefgehad en het nu de Heere behaagt een scheiding tussen ons beiden te maken: uw bittere smart over de scheiding voel ik meer dan de mijne. En ik smeek u, zoveel als ik kan, dat u uzelf niet boven mate bedroeft, vrezende God te beledigen.

U weet goed genoeg dat, toen u met mij in het huwelijk bent getreden, u een sterfelijke man hebt genomen, die niet een minuut van zijn leven zeker was: en toch heeft het onze goede God behaagd, om ons gedurende de tijd van ongeveer zeven jaar samen te laten leven, terwijl Hij ons vijf kinderen gaf. Indien de Heere ons langere tijd samen had willen laten leven, Hij zou daartoe de middelen ook gehad hebben. Maar het behaagt Hem niet: daarom, Zijn welbehagen geschiede en dit zij u genoeg.
Bedenk ook, dat ik niet door enig toeval in de handen van mijn vijanden gevallen ben, maar door de voorzienigheid van mijn God, Die alle dingen, de grote en de kleine, leidt en regeert, zoals blijkt uit wat Christus ons zegt: ‘Vreest niet: uw haren zijn geteld. Worden niet twee musjes om een penning verkocht? En niet een van dezen zal op de aarde vallen zonder de wil van uw Vader. Vreest dus niet; u gaat veel musjes te boven.’ Wat is er minder waard dan een haar: en toch, zie de mond van de Goddelijke wijsheid, welke zegt, dat God het getal van mijn haren heeft geschreven in Zijn register. Hoe zou dan het kwade en de tegenspoed aan mijn persoon kunnen komen, zonder het bevel en de voorzienigheid van God? Dit kan niet het geval zijn, tenzij men wil beweren, dat God geen God meer is.

En zie, daarom zegt de Profeet: Er is geen kwaad in de stad, dat de Heere niet doet. Wij zien, dat al de heiligen, die voor ons geweest zijn, zich met deze leer vertroost hebben in al hun moeiten en verdrukkingen. Jozef, door zijn broers naar Egypte verkocht, zegt: Gij hebt een slecht werk gedaan, maar God heeft het tot uw bestwil gekeerd: God heeft mij voor u naar Egypte gezonden om uw profijt (Genesis 50). Op dezelfde wijze handelde David tegenover Simeï, die hem vloekte. Hetzelfde deed Job: en evenzo al de anderen.

En dit is de reden waarom de evangelisten, als ze zo zorgvuldig het lijden en de dood van onze Heere Jezus Christus verhalen, hieraan toevoegen: En dit is geschied, opdat vervuld werd, hetgeen van Hem geschreven was. Ditzelfde moet men toepassen op al Zijn leden. Het is wel waar, dat de menselijke rede deze leer bestrijdt en zich tegen haar verzet, zoveel zij kan, gelijk ik ook zelf erg sterk ondervonden heb. 

Toen ik gevangengenomen werd, zei ik tegen mezelf: We hebben er niet goed aan gedaan door met zo’n schare tegelijk op te trekken, wij zijn door deze of die verraden, we hadden ons nergens moeten ophouden. En onder zodanige overleggingen bleef ik overstelpt door mijn gedachten, totdat mijn geest hoger opklom tot de overdenking van Gods voorzienigheid. Toen begon mijn hart een wonderbaarlijke rust te voelen; ik begon toch te zeggen: Mijn God, Gij hebt mij geboren laten worden op de tijd en in het uur, door U bepaald: en gedurende al de tijd van mijn leven hebt Gij mij bewaard en beveiligd in wonderbaarlijke gevaren, en hebt er mij geheel uit verlost: en indien nu het uur is gekomen, waarop ik dit leven moet verlaten om tot U te gaan, Uw goede wil geschiede: Uw handen kan ik niet ontvluchten. En al ware het dat ik dit kan, zo zou ik het niet willen, zozeer ligt al mijn zaligheid in mijn eenswillendheid met U. 

Al deze overleggingen maakten en maken nog mijn hart zeer opgewekt en monter. En ik bid u, mijn dierbare en trouwe gezellin, er u met mij in te verheugen en die goede God te danken voor wat Hij doet. Want Hij doet niets, wat niet rechtvaardig, en zeer billijk zou zijn: en u moet uzelf vooral en te meer daarin verblijden, daar het is voor mijn welzijn en voor mijn rust. U hebt genoeg opgemerkt en gevoeld van mijn moeitevolle werk, kruis, vervolgingen en droefenissen, die ik heb verduurd: en u heeft er ook zelf in gedeeld, toen u mij vergezeld heeft op mijn reizen gedurende de tijden van mijn ballingschap. En zie, nu is het ogenblik daar, dat mijn God mij bij de hand wil nemen om mij op te nemen in Zijn zalig Koninkrijk.

Dit is deel 1 van de brief. 

Luister deze blog als podcast

Lees verder over dit onderwerp

Podcastvakantie

Vorming voor elke dag houdt Podcastvakantie - tot D.V. 12 augustus. Een goede zomertijd gewenst!