Ik ben ondergebracht in de meest versterkte en slechtste gevangenis, donker en duister, welke om zijn donkerte ‘Brunain’ genoemd wordt: ik krijg geen lucht, dan door een klein stinkend gat, waar men smerig vuil in werpt: ik heb dikke en zware boeien aan handen en voeten, die me voortdurend helse pijnen doen lijden, daar ze tot op mijn beenderen insnijden.
Vervolgens komt de provoost der smeden driemaal daags mijn boeien nazien, uit angst, dat ik zal ontvluchten; ten overvloede heeft men drie garden van 40 man voor de poort van de gevangenis geplaatst. Ook krijg ik bezoeken van de heer de Hamaïde, die naar mij komt kijken, zoals hij zegt, om mij te troosten en mij tot volharding aan te sporen: maar hij komt graag na het eten, als de wijn hem naar het hoofd is gestegen en zijn buik gevuld. U kunt denken wat voor vertroostingen dat zijn. Hij overlaadt me met bedreigingen en heeft me gezegd, dat, als ik ook slechts de geringste poging doe om te ontvluchten, hij me aan hals, lichaam en benen laat boeien, zodat ik geen vinger zal kunnen verroeren: en vele andere zelfde soort gezegden meer.
Niettegenstaande dit alles blijft mijn God Zijn belofte houden en mijn hart vertroosten, terwijl Hij mij een zeer grote tevredenheid schenkt. Daarom, mijn geliefde zuster en trouwe vrouw, bid ik u, dat gij in uw droefenissen troost zoekt bij de Heere en aan Hem uzelf en uw zaken toevertrouwt: Hij is de Man der gelovige weduwen en de Vader der arme wezen: Hij zal u nooit verlaten. Dit verzeker ik u. Gedraag u altijd als een Christin en gelovige, standvastig in de vreze van God, gelijk u altijd hebt gedaan, en vereer, zoveel u kunt, door uw goede levenswandel de leer van de Zoon van God, welke uw man gepredikt heeft: en daar gij mij altijd zeer innig hebt liefgehad, zo smeek ik u deze liefde te bewijzen aan onze kleine kinderen: onderwijs hen in de kennis van de waarachtige God en van Zijn Zoon Jezus Christus. Wees hun vader en moeder, en zie toe, dat zij het weinige goed, hetwelk God u gegeven heeft, in eer mogen bezitten. Als God u de genade schenkt, om na mijn verscheiden als weduwe met uw kinderen te blijven leven, zo zult u dat zeer wel doen. Kunt u dat niet en ontbreken u de middelen, zie toe, dat u u dan verbindt aan een goede man, die gelovig is en Godvrezend, en een goed getuigenis heeft. En wanneer het mij mogelijk zal zijn, zal ik aan onze vrienden schrijven, dat zij voor u zorgen, al geloof ik niet, dat zij hierin zullen tekortschieten.
Nadat de Heere mij zal hebben weggenomen, zult gij u tot uw vroegere levenswijze kunnen begeven. U hebt onze dochter Sara, van wie de opvoeding weldra voltooid zal zijn: Zij zal u gezelschap kunnen houden en u bijstaan in uw droefenissen en u troosten in uw verdrukkingen: en de Heere zal altijd met u zijn. Groet al onze goede vrienden namens mij en dat zij God voor mij bidden, opdat Hij mij kracht geve en woorden in mijn mond en wijsheid om de waarheid van de Zoon van God te handhaven tot het einde toe en tot aan mijn laatste snik.
Adieu, Catharina, mijn zeer goede vriendin. Ik bid mijn God, dat Hij u wil troosten en eenswillendheid geven. Ik hoop, dat God mij de genade zal geven u nog meer te kunnen schrijven, als het Hem behaagt, om u te troosten zolang ik in deze wereld zal zijn. En bewaar deze brief als een herinnering aan mij: hij is slecht geschreven, maar hij is geschreven zoals ik kan en niet gelijk ik wil. Ik smeek u, mij aan mijn goede moeder aan te bevelen. Ik hoop haar, als het God behaagt, een brief te schrijven om haar te troosten.
Groet ook mijn goede zuster. Zij ontvange haar verdriet uit Gods hand. Het ga u wel.
Uit de gevangenis de 12e April 1567. Uw getrouwe man Guy de Brès, dienaar van het Woord van God te Valenciennes en thans gevangene, in genoemde plaats, om de Zoon van God.