1. De dag, door uwe gunst ontvangen,
is weer voorbij, de nacht genaakt;
en dankbaar klinken onze zangen
tot U, die ’t licht en ’t duister maakt.
2. Die dan, als onze beden zwijgen,
als hier het daglicht onderduikt,
weer nieuwe zangen op doet stijgen,
ginds waar de nieuwe dag ontluikt.
3. Zodat de dank, U toegezonden,
op aard nooit onderbroken wordt,
maar steeds opnieuw door mensenmonden
gezongen en gesproken wordt.
4. Voorwaar, de aarde zal getuigen
van U, die thans en eeuwig zijt,
tot al Uw schepselen zich buigen
voor Uwe liefd’ en majesteit.
De Heere kent al de ZijnenÂ
De Heer’ kent al de Zijnen,  en wordt van hen gekend;  Hij hoedt hen als Zijn schapen,  aan Zijne trouw gewend.  Geen...