De Heerā kent al de Zijnen,
Ā Ā en wordt van hen gekend;
Ā Ā Hij hoedt hen als Zijn schapen,
Ā Ā aan Zijne trouw gewend.
Ā Ā Geen wordt Hem ooit ontnomen,
Ā Ā Hij is hun stok en staf;
Ā Ā Zij blijven steeds de Zijnen,
Ā Ā tot aan en over ’t graf.
Ā Ā Zij blijven steeds de Zijnen,
Ā Ā tot aan en over ’t graf.
Ā Ā Hij kent de schaar der Zijnen,
Ā Ā die Hem wel niet aanschouwt,
Ā Ā maar op de Ongeziene,
Ā Ā als zag zij Hem, vertrouwt.
Ā Ā Help ons, O Hemelvader!
Ā Ā Help ons tot dat geloof;
Ā Ā geef dat niets onze hope,
Ā Ā niets onze liefde roov’.
Ā Ā geef dat niets onze hope,
Ā Ā niets onze liefde roov’.
Ā Ā En breekt de dag der dagen,
Ā Ā de jongste dag eens aan,
Ā Ā als alle mensen samen
Ā Ā voor Uwe richtstoel staan,
Ā Ā plaats ons dan Heerā genadig
Ā Ā aan Uwe rechterhand
Ā Ā want dan ook kent Gij d’Uwen
Ā Ā uit ieder volk en land.
Ā Ā want dan ook kent Gij d’Uwen
Ā Ā uit ieder volk en land.
Dr. A. van Brummelen: Bedreigingen voor de zielzorger (2)
Je kunt als pastor de weg kwijtraken, door een vlucht in van alles behalve God. Dr. A. van Brummelen wijst daarop als...