Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Luister de podcast

donderdag 22 augustus

De persoon van de pastor (1)

Een predikant telt geen uren, maar weegt zijn verantwoordelijkheid. Het is een levensroeping die het hele bestaan voor zich mag opeisen. Hier waren negentiende-eeuwse predikanten zich van bewust. Dit vormt een spiegel voor de moderne predikant in de 21ste eeuw die zich bewuster lijkt van zijn rechten dan van de hoge roeping die hij draagt. Het predikantschap is een levenstaak die voortdurend als een onzichtbare mantel het bestaan omhult. 

Achtergrond

De Duitse pastoraaltheoloog Christian David Friedrich Palmer (1811-1877) schreef een praktische pastoraaltheologie voor jonge dominees. In 1866 publiceerde uitgeverij Kemink en Zoon een Nederlandse vertaling en bewerking van dit boek, door ds. J.J. van Hille, predikant te Ingen. Nadrukkelijk spreekt Palmer van een roeping tot het ambt. Het verlangen van de predikant is mensen te winnen voor Christus. 

Contrast

Deze ambtsopvatting kreeg in de 19de eeuw mede gestalte door een leefwijze die contrasteerde met de omgeving. Zowel ten aanzien van het zoeken van vermaak, als in de kleding: ‘Met een weinig goede smaak en tact kan iedere predikant best begrijpen dat hij naar de begrippen van zijn tijd deftig gekleed moet zijn, en dat er niets aan hem mag wezen dat bijvoorbeeld aan een jager of metselaar doet denken.’ Met pracht, praal en opsmuk heeft Palmer niets. ‘Des leraars wandel moet ingetogen zijn.’ Dit straalt namelijk af op zijn omgeving. 

Niet scheiden maar vergaderen

De predikant heeft binnen de gemeenschap die hij dient volgens Palmer een verbindende taak. Als het gaat om zijn pastorale taak ten aanzien van de zielzorg is het slechts ten dele mogelijk om via theoretisch onderwijs geoefend te worden: ‘De zielverzorging leert men praktisch slechts in de praktijk.’ Expliciet benoemt Palmer de waarde van het oefenen van voordrachten in studentengezelschappen. Ook ziet hij dat predikanten zich in de praktijk in zaken schikken die hen als hulpprediker niet draagbaar leken. Blijkbaar heeft de praktijk een oefenende werking op de dienaar. Daarbij heeft de pastor een roeping tot het samenbrengen en samenhouden van zijn schapen: ‘Hij is niet geroepen om het onkruid te lezen uit de tarwe, niet om te scheiden, maar om te vergaderen.’

Trouw

Het ordenen van taken in relatie tot de beschikbare tijd zijn belangrijke zaken volgens Palmer, dat uit zich meer terloops dan grotesk. ‘Juist aan de getrouwheid van de predikant in zijn kleinere kring kan een kerkenraad het beste zien of hij voor een grotere taak berekend is.’ Zolang men een kleine gemeente dient en dus tijd over heeft, dient de pastor dit te steken in meer voorbereiding voor zijn taken: ‘Als iemand veel tijd over heeft, hoeveel anders, hoeveel nauwgezetter kan hij zich voor iedere preek en catechisatie voorbereiden, hoe trouw kan hij zijn in het bezoeken van zijn gemeenteleden, van zijn zieken vooral!’

Dit betekent niet dat een kleine standplaats altijd voldoende inspiratie met zich meebrengt. Hen die daaronder gebukt gaan, wijst Palmer de weg van studiezin: ‘Wanneer ’t hem uiterlijk te eng wordt, dan kan hij zich naar binnen verruimen, dat wil zeggen verdiepen. Terwijl men in een grotere omgeving zijn kracht versnippert, ja oppervlakkig en werelds.’

Discipline en volhouden zijn wezenlijk voor Palmer: ‘Maar zeer dikwijls, zoals over ’t algemeen zo menigmaal in het leven, wordt ons juist dat werk, dat wij onwillig ondernemen, zodra wij maar niet den kamp (strijd, ASM) opgeven en wij onze weerzin overwonnen hebben, daarna werkelijk lief; en vinden we er smaak in.’

Beschikbaar

In samenwerking met anderen blijkt wat we waard zijn. Daar toont zich degene die kan genieten van het goede optreden van een collega, zonder zelf in te boeten aan eigenwaarde. ‘Die nauwgezet zijn plicht doet en niet alleen als prediker maar ook als herder met ernst en zelfopoffering zich wijdt aan ’t heil der gemeente, behoeft geen concurrentie te vrezen.’

Overigens is de predikant aller dienaar: ‘De predikant bedenke steeds dat hij niet enkel en in de eerste plaats beambte is met dit en dat recht; maar dat hij ook de zielverzorger, dus de vriend en broeder van allen is.’ Dit betekent dat zijn deur voor hen open staat: ‘Allen is zonder onderscheid de toegang tot de pastor opengesteld en allen hebben een doorlopende uitnodiging om bij hem hulp, troost, raad te komen vragen en ontvangen.’

Dit is het eerste deel van een tweeluik over de persoon van de pastor. Het artikel is eerder gepubliceerd in Zicht op de Kerk, het landelijk kerkblad van de Hersteld Hervormde Kerk.

Luister deze blog als podcast

Lees verder over dit onderwerp