Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Luister de podcast

woensdag 28 augustus

De persoon van de pastor (2)

Soms is er terechtwijzing nodig, maar dat mag niet met harde woorden. Palmer 1811-1877) schreef: ‘De kansel is geen plaats waar men aanklaagt en vonnist tegelijk, door lieden aan de kaak te stellen. De kerk is geen rechtszaal en de preek geen nieuwsblad.’

Daarbij is het onmogelijk om de ander te beheersen of naar onze hand te zetten. Dat geldt ook het geestelijk pastorale aspect van de omgang met gemeenteleden. ‘Wij kunnen de wil die zich tegen waarheid en recht vanbinnen afsluit, niet meester worden, zolang hij zich niet voor ons opent, of -wat aan de andere kant bezien hetzelfde is -, zolang niet Gods wonderbare macht de grendel terugschuift en de weg ons baant.’

Bewogen

Een pastor dient bewogen betrokken te zijn rondom een overlijden. Palmer: ‘De piëteit jegens de afgestorvenen bevordert de liefde tot de levenden.’ Met de levenden is de zielzorger ontfermend bewogen, mede vanwege de boodschap: ‘Zo gebruikt Gods genade dikwijls de mond van een mens om door hem de bedroefde troost uit te gieten in het hart.’ Het sterven krijgt bijzondere aandacht bij Palmer. Hij pleit voor zingen aan het sterfbed: ‘Veel christenen zijn reeds onder een gezang, waarom zij gevraagd hadden, ontslapen.’

Het begeleiden van hen die lijden kost de pastor niet enkel tijd, maar kan hem ook veel brengen. Palmer: ‘Daar zijn inderdaad zieken van wie de evangeliedienaar meer ontvangt, dan hij geven kan.’ Lijden raakt niet alleen het gemeentelid, maar soms ook de pastor zelf. Palmer ziet een verband tussen het specifieke lijden dat wij te dragen krijgen en wat God er ons door wil leren: ‘Het ligt in Gods wijs bestuur, ons juist aan die zijde te wonden, waar het ons ’t meeste pijn doet.’

De pastor heeft oog voor allen, ook hen die hem moeite kosten. Kenmerkend voor Palmer is het voorbeeld dat hij aanhaalt van Carl Heinrich Rieger. Deze had de gewoonte om als hij zijn jas aantrok om zijn zieken te gaan bezoeken, bij zichzelf de spreuk op te zeggen: ‘Zo doe nu aan als Gods uitverkorene, hartelijk erbarmen, minzaamheid, ootmoed, zachtmoedigheid en geduld.’

Venster

Palmer biedt een venster op het predikantenbestaan van de negentiende eeuw. Daarbij geeft hij helpende handvatten als het gaat om persoonlijke devotie, een pastorale grondhouding en het verbindend optreden binnen een (dorps)gemeenschap. De schrijver toont zich een ervaren predikant die weet waar het schuurt en spant in het pastoriebestaan. 

Voor de 21ste eeuwse lezer is deze stem uit de 19de eeuw evenzoveel herkenbaar als vervreemdend. De positie van de predikant is dermate veranderd ten opzichte van het geheel van de samenleving, dat deze eens gerespecteerde voorbeeldfiguur wellicht vandaag de dag eerder een zonderling is. Desalniettemin heeft de geestelijke nog steeds een plaats in de samenleving, om te dienen. Wellicht in een dorp meer zichtbaar dan in de stad. 

Het lezen van Palmers’ werk heeft de werking van een spiegel om in te blikken. Het doet positie kiezen. Voor mij leverde het in elk geval de overtuiging op dat het rekenen en wegen van tijd in relatie tot vrije tijd onder pastores, een 19de-eeuwse correctie behoeft. Predikant zijn, dát is je leven. 

Dit is de tweede helft van een artikel dat eerder werd gepubliceerd in Zicht op de Kerk, het kerkblad van de Hersteld Hervormde Kerk.

Luister deze blog als podcast

Lees verder over dit onderwerp