De latere legerpredikant ds. J.J. Poort (1928-1997) had de gave om mensen over zijn schouder mee te laten kijken in het leven. Zo herinnerde hij zich een ouderling met wie hij hartelijk contact had. De man was van beroep vuilnisman en heette Timmerman.
Contact
Je hoeft in het leven niet dezelfde opdracht te hebben, om elkaar toch diep te kunnen verstaan. Dat was de ervaring van ds. J.J. Poort in het contact met ouderling Timmerman. Terugblikkend schrijft hij: ‘Een dubbel functie? Iemand die zowel vuilnisman is als timmerman? Niet gebruikelijk! Toch was hij dat, in geestelijk opzicht. En niemand heb ik gekend, die het in zo sterke mate was als hij. Mijn vuil – met emmers vol – ruimde hij uit de weg; en met begenadigd vakmanschap bouwde hij – als een timmerman – mijn geloof. Ook mijn hoop. En ook mijn liefde! En deed dat altijd vlak voor de kerkdienst, in de consistoriekamer, in het gebed.
Maar ook héétte hij Timmerman. Willem Timmerman. En om het helemaal compleet te maken: van beroep was hij vuilnisman. En ouderling dus ook, in de consistoriekamer, zondags, maar eveneens in de week.
Ook als hij maandagochtend achterop de vuilniswagen stond, op de treeplank meereed tot de volgende boerderij. Met een glimlach. Met een verheven gezicht. Een brede armzwaai altijd voor die hem kenden. ‘De asblikke eve an de dijk zette’, zei onze gedienstige. Maar soms kwam hij ook zelf het erf al op, om ze te halen. In de kerk had het hij ook, die glimlach. Met een herkennend knikje – tijdens het zingen na de wet.
Psalm
Hij kende mijn lievelingspsalmen, ik de zijne. Het waren dezelfde, Psalm 19: 5 bijvoorbeeld. Waren we bij de regel: ‘z Is ’t mensdom meerder waard, dan ’t fijnste goud op aard’, dan keken we even naar elkaar. Ik vanaf mijn preekstoel, hij vanuit zijn kerkbank. En even was daar die glimlach, met een knikje. Vuilnisman Timmerman – blij met ’t fijnste goud op aard’.
Het knikje gold eigenlijk de Psalm, niet mij. Maar mij bouwde het. Eenzaamheid op de preekstoel werd uitgebouwd tot kleine gemeenschap der heiligen. Hij deed dat niet – het werd gedaan. ‘Zo de Heere het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan’ (Ps. 127: 1).
Nabij
Willem Timmerman – een arbeider, een bouwer. Vaak was ik terneergeslagen, diep in de put. Durfde de dienst niet aan; keek op mijzelf, op mijn dood hart, keek op de kerkenraad, vreesde hun oordeel. Maar als Willem Timmerman bad, ging ik de hemel in. Lijfelijk, haast.
Hij droeg me op, op zijn vuilnismanshanden en zijn timmermanshanden. Haalde al mijn geestelijke ‘asblikke van de dijk’; er waren die armzwaai en die glimlach, al zag ik die door mijn dichte ogen niet.
Dan bouwde hij, hij bouwde ook qua taal. Uitzonderlijke schone, klassieke taal, verheffende, indrukwekkende volzinnen. Hij moet het geleerd hebben van oude schrijvers en de Heilige Schrift. Bouwde met gunnende woorden van liefde en heil mijn wanhoop tot hoop en mijn angst tot moed. Hief mij hoog tot de Heere, tijdens zijn gebeden was ik de Heere zeldzaam nabij.
Dan kwam het ‘amen’, nooit te vroeg en nooit te laat. En dan was ik als Petrus en Johannes, van wie geschreven staat dat zij ‘vrijmoedigheid’ hadden. En dat ze die hadden omdat ‘zij met Jezus geweest waren.’ (Hand. 4: 13). ‘Want Jesu, lieve Heer! Die mij altijd verheugt / Voor een pond kruis en leed / wel duizend ponden vreugd’ (Jodocus van Lodenstein). ‘Jesu…’ En W. Timmerman…
Timmerman
Jezus was óók timmerman. ‘Is deze niet de timmerman?’ (Mark. 6: 3). En tevens verwijderde Hij vuil, ons huisvuil. ‘Indien Ik u niet was, gij hebt geen deel met Mij’ (Joh. 13: 8) Ons vuil, Hij nam het in Zijn handen, Hij nam het over, Hij bracht het weg. Om daarmee te bouwen… een Hemelse Timmerman. Om ons in te bouwen, in Hem; ‘deel met Mij’!
De Heiland en de ouderling, beiden waren vuilnisman en timmerman. De tweede bij de gratie van de eerste. Tot gratie voor mij. Beiden ook ‘onwaardigste onder de mensen’. De één in Nazareth, de ander in dat dorp. Beiden: lang geleden. De Eén meer dan 2000 jaar geleden, de ander zag ik al tien jaar niet meer. Maar beiden blijven voor mijn ziel van kracht. Steeds weer, als ik aan hen denk.
Zoals Salomo heeft gezegd en voorzegd: ‘De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn’ (Spr. 10: 7). En zoals Jesaja heeft geprofeteerd: ‘Het welbehagen des Heeren zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan.’ (Jes. 53: 10). Dat gáát het ook. Door Zijn hand. De hand van ‘Jezus, de timmerman’. En van Zijn ouderling Willem Timmerman. Mijn vuilnisman.’
Leestip: Onbegonnen werk? Pastorale handreiking ten dienste van de ouderlingen, ds. C. den Boer (Kok, Kampen, 1982).Â