Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Luister de podcast

donderdag 2 februari

Een lied in de winter

De negentiende eeuwse dichter Bernhard ter Haar schreef een lied over de winter. Het geweld van de natuur krijgt woorden, in dit winterlied. In een taalkleed dat kenmerkend is voor zijn tijd. 

Ter Haar 

Het lied ‘Beveel gerust uw wegen’ is één van de bekendste pennenvruchten van Bernhard ter Haar. Zijn winterlied ‘Het zwerk blijft somber nederhangen’ verdient echter ook onze waardering. Hoewel de taal wat afstand schept, is de inhoud prachtig. 

Lied

Het zwerk blijft somber nederhangen;
Een doodse stilte heerst alom;
De schepping treurt; zij heeft geen zangen,
En d’ orgeltoon van ’t woud is stom;
Maar, huiv’ren ook van kou de leden,
Hier rijzen lied’ren en gebeden,
Hier loven w’ U, o God! te saâm!
De dag zwijm’ weg in neev’lig donker,
Nog lezen w’ in het stergeflonker
De lett’ren van Uw Vadernaam!

Groot blijft G’ in al Uw werken, Heere!
Heeft niet de winter ook zijn pracht?
U zij de lof, de sterkt’ en ere,
U en de grootheid uwer macht,
Wiens aêm de waat’ren doet verstijven,
Dat z’als een vloed gezolderd blijven,
Van marm’ren zuilen onderschraagd;
Op wiens bevel des hemels sluizen
Zich op’nen, de rivieren bruisen,
De sneeuwstorm langs de velden jaagt.

Gij blijft als Koning hooggezeten,
Ook bij het stijgen van de vloed,
Ook als de stroom, zijn boei vergeten,
Zijn keten dond’rend springen doet;
’t Zij hij het ijs daar werpt in stukken
En berggevaarten aan doet rukken,
Die zwalpend kneuzen op den wal;
’t Zij zich de waat’ren zacht ontbinden
En vreedzaam zich langs d’ oevers winden:
Uw Vaderoog waakt overal!

Gij blijft de steun, de troost der armen,
Bij ’t snerpen van de winternacht;
Gij, die den wind in uw erbarmen
Voor ’t pas geschoren lam verzacht;
Geen musje, over ’t aardrijk zwervend
En hong’rig ’t laatste voedsel dervend,
Valt buiten U op ’t sneeuwdek neêr:
Hoe, zoudt G’, o Vader! één vergeten
Van wie Uw kind’ren mogen heten? —
Gij moedlooz’ armen, hoopt dan weêr!

Ja, moog’ geheel de schepping zwijgen,
Nu d’ aard haar winterslaap begon,
De winter zal ons lied doen stijgen,
Waar nooit de zomer ’t voeren kon.
„God heeft in mensen welbehagen!”
Zoo ruist, de heem’len doorgedragen,
Het lied van Beth’lem Efrata:
En wij, die voor de kribb’ ons buigen,
Die aard’ en hemel saâm doet juichen,
Wij zingen ’t lied der eng’len na.

Wij zingen juichend ’t lied der hope
Bij ’t dalen van den langste nacht;
Wat ook de gramme winter slope,
De lente keert en ’t aardrijk lacht.
Al staart ons oog hier op de graven,
Waaraan wij onze doden gaven,
Thans door één lijkkleed overdekt;
Eens ruist het leven weêr langs d’ akker;
Al wat gestorven scheen wordt wakker,
God! als Uw levenszon het wekt.
 
 

Luister deze blog als podcast

Lees verder over dit onderwerp

Advent: Hoe zal ik U ontvangen?

Hoe zal ik U ontvangen,hoe wilt Gij zijn ontmoet,der wereld hoogst verlangen,des harten heiligst goed?Wil zelf Uw...