In HHG Sprang Capelle hangt een bordje onder de kanselbijbel: ‘Wij wilden Jezus wel zien.’ Zondagmiddag zag ik het weer voor me. Een goede herinnering. Ds. Jac. Van Dijk (1913-1984) schreef eens over zo’n bordje.
Talent
Iedere dominee is beperkt. Sommigen missen veel, althans dat vinden de mensen. Zo vertelde dominee Doornebal in zijn kerkbodestukjes over een jongetje die de dominee aansprak die bij hen logeerde. Of de dominee hem zijn talent wilde laten zien. Die zou vast in zijn koffer zitten. Volgens de vader van dit jongetje had deze dominee namelijk één talent. Het zal je gezegd worden. Ik kan er wel om grijnzen. Zo’n opmerking behoed je ervoor om naast je schoenen te lopen.
Ds. Jac van Dijk begon als vrijzinnig predikant, maar bleef dat niet. Hij boog voor de waarheid van de Schrift en preekte een rijke Christus voor een arme zondaar. In Bijbelvaste kringen van de Hervormde Kerk werd hij een graag gehoord prediker. Een man van het gewone volk.
Jezus zien
‘Op de vraag vanwaar het ware geloof komt, geeft de catechismus het antwoord: “van de Heilige Geest, die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging van het heilig Evangelie en sterkt door het gebruik van de sacramenten.” Volgens ds. Jac. Van Dijk is ‘het meest duidelijk voorbeeld daarvan te vinden in Handelingen 8. Het verhaal van Filippus de kamerling. De duidelijkste puntenverdeling die ik daarover las, luidde:
1. Filippus is tot hem uitgegaan.
2. De Bijbel is voor hem opengegaan.
3. Het water is over hem heengegaan.
4. De blijdschap is met hem meegegaan.’
Die minister van de koningin van Ethiopië las hardop uit de profeet Jesaja. Filippus vroeg of hij begreep wat hij las. In het Grieks staat die aardige woordspeling: ‘doorzie je ook wat je voor je ziet?’ De minister van financiën (toch echt geen domme jongen) antwoordde: ‘hoe zou ik, als niemand mij de weg wijst?’ Zó staat het in Handelingen 8. En vanuit Jesaja 53 preekte Filippus hem Jezus.
Hiermee is eigenlijk alles gezegd over de prediking. Het gaat niet om geweldige kanselredenaars. Het zijn niet die originele vondsten. Het behoeven geen letterkundige schilderijtjes te zijn. Het betekent niet een ingaan op alle problemen van de tijd waarin we leven.
Een voorganger moet eigenlijk op de kansel, behalve allerlei aanwijzingen over de afstand van de microfoon en de plaats van de bel naar de organist en het meeluisteren door middel van de kerktelefoon; een heel duidelijk kaartje hebben, met het opschrift: ‘Wij wilden Jezus wel zien.’
Dan gaan alle ontmoetingen met traditionele oude vrouwtjes en wat voor belevenissen de voorganger gehad mag hebben, er áán en de kerkganger ziet niemand dan Jezus alleen.’
Preken heeft zin?
Ds. Jac. van Dijk vraagt zich al schrijvend af of preken nog zin heeft. Hij beantwoordt zelf de vraag en drukt zich nogal ferm uit: ‘Nee, niet dat geleuter over praktisch elke bijbelfiguur: hoe hoog hij klom, hoe diep hij viel en hoe zwaar hij boette. Niet het slaapverwekkend gedoe over wat nu wel en wat nu niet bedoeld zou zijn. Zeker niet het als maar herhalen van het Bijbelverhaal waar over ‘gepreekt’ wordt. Want we zijn niet meer op de zondagschool.
De uitdrukking ‘doodgepreekt’ is natuurlijk geheel onterecht. Een mens is geestelijk dood, men kan dus nooit doodgepreekt worden. Het gaat om de levendige verkondiging van Gods Woord. Teerkost op de levensweg.
‘k Had ooit een ouderling die zei de eerste helft van de week te teren op wat hij ’s zondags had gehoord en de tweede helft van de week al verlangde naar de komende rustdag. Dat was bij hem: ‘hoe branden mijn genegenhêen, om ’s Heren voorhof in te trêen.’ Het gaat er om waarheen zich alle lust en liefde heenstrekt!’
Leestip: Het nooit verloren vergezicht – pastorale herinneringen van een zeventigjarige, ds. Jac. van Dijk. (Callenbach, Nijkerk, 1983)