Ebenezer Erskine (1680-1754) wist dat zijn einde naderde. Dat merkte hij elke dag aan zijn lichaam. Hij lag meestal op bed en kon niet veel meer doen. Tóch kwam hij nog een keer van het bed af, om een korte preek te houden over de woorden: ‘Ik weet mijn Verlosser leeft!’ Hij schrijft erover in een brief.Â
Brief
Stirling, 1753
Mijn lieve Alice,
Gisteren heeft mijn neef James mij jouw brief voorgelezen, waardoor ik opnieuw medelijden met jou kreeg vanwege de dood van jouw geliefde oom Ralph en de wankele gesteldheid van jouw vader. Naar de loop van de natuur was het mijn beurt om hem voor te gaan. Maar de wil van de goede en soevereine God heeft anders besloten, en bepaald dat ik nog een tijd in deze vermoeiende woestijn zou achterblijven. Het schijnt dat ik nog niet rijp ben om deel te hebben aan de erfenis van de heiligen in het licht, maar dat ik nog meer in de wildernis met de hamer van beproeving geslagen moet worden, voordat ik in de tempel en het heiligdom hierboven zal komen. Maar de wil van de Heere is goed.
Wat betreft mijn gezondheid waarover jij zo ongerust bent, prijs ik de Heere dat er geen ziekte is. Slechts pijn heb ik te dragen gehad en ik word nog steeds zo door pijn gekweld, dat ik niet in staat ben om het predikantenwerk te doen. Het merendeel van de tijd ben ik aan bed gebonden. Soms sta ik op maar al na korte tijd word ik door de pijn gedwongen om weer naar bed te gaan. Wanneer ik dan naar bed ga, vermindert de pijn zelfs zó dat mijn trillende handen weer rustig worden en ook mijn lichaam en geest in een rustiger toestand komen.
Deze brief is een bewijs van wat ik zeg, want hij is, terwijl ik op mijn ellenboog leun, in bed geschreven. Wanneer ik aan tafel had gezeten, had ik noch zo veel noch zo goed kunnen schrijven.
De Heere doet mij zingen van genade, omdat mijn bed mij verlicht mijn bed mij vertroost. Ik word niet als de arme Job verschrikt door dromen of beangstigd door gezichten. Meermalen heb ik in de stille uren van de nacht, zoete gedachten over Hem. Vele, vele malen zegt de Heere: ‘Ik ben de HEERE, uw God.’ En dan laat ik volgen: ‘O, mijn ziel, je hebt tot de HEERE gezegd, U bent mijn God.’ ‘Ik ben van u, o David, en met u zal Ik zijn, jij zoon van Isaï.’
Omdat de mensen erg verlangden om mij te zien en te horen, ben ik afgelopen zondagmiddag van mijn bed gekomen en naar de kansel gegaan. Nadat ik een half uur over de woorden: ‘Want ik weet: mijn Verlosser leeft! (Job 19: 25) heb gepreekt, ben ik weer naar bed teruggegaan.
Mijn ellenboog begint nu moe te worden.
Jouw zeer toegenegen vader,
E. Erskine
Leestip: Het leven en dagboek van Ebenezer Erskine, Donald Fraser, uitgeverij De Banier. Digitaal: theologienet.nl.