‘Bidden is geestelijk op adem komen,’ stelt ds. C. den Boer (1931-2019). Volgens hem dient een prediker een man van veel gebeden te zijn. In de stilte thuis, op de kansel en in het pastoraat. Vanuit de omgang met God, de gemeente in.
Taken
Als de gemeente een herder zoekt, komen er tal van wensen langs tijdens de besprekingen. De man dient een getalenteerd spreker, een diepgravende studieman en een warm pastorale persoon te zijn. Het is fijn als de man het voortouw kan nemen. Eén waar je de gemeente aan toe kunt vertrouwen. Bij voorkeur wordt dan iemand beroepen die op het oog alle gaven van zijn voorganger heeft en bij voorkeur nog wat extra; behalve diens gebreken. Maar wat als onze man op allerlei terreinen uitblinkt, maar geen man is van gebed?
Gebed
Ds. C. den Boer kan zich geen rechtgeaarde predikant voorstellen, die niet persoonlijk veel bidt. ‘De God, die hij predikt kennen en Hem meer en meer leren kennen in verborgen godsvrucht, dat is voor iedere predikant een eerste vereiste. Hij mag dan wel als eerste weten, wat het is om in de jacht van het leven (ook het pastorale leven vaak), op te ademen in het uitstorten van de ziel tot God. Bidden is immers geestelijk op adem komen. En dat is zeker voor een ambtsdrager de ziel van zijn werk.
Hij moet bij de tijd zijn. Hij is de man, die deelt in de diepste nood van zijn medemensen. Maar hij is vooral ook de man die staat op de grens van tijd en eeuwigheid. En hoe kan hij bemiddelen tussen de levende God en de gemeente, als hij niet geregeld onder vier ogen is met God? ‘Strijden in de gebeden’ (een uitdrukking die Calvijn graag gebruikte), dat moet een domineesleven typeren. Worstelen met de Heere, om ook persoonlijk die God te kennen als zijn Verlosser, om verdiept te worden in de kennis van die God en om meer en meer uit de volheid van Christus te leren leven. Als zelfs de Geest de diepten Gods eeuwig doorzoekt, wanneer komen wij daar dan ooit mee klaar? In God komen we nooit uitgestudeerd.
Omgang
Een dominee mag hard studeren. Zijn boeken mogen zijn vrienden zijn, met wie hij dagelijks omgaat. Maar als hij met God niet als met zijn intiemste vriend heeft leren omgaan, wordt hij nooit een theoloog en zal hij ook zeker niet slagen als herder en leraar. Goed gebeden is goed gestudeerd. Ik kan me geen christen voorstellen, die niet regelmatig bidt; maar nog veel minder een dienaar van het Woord, die geen man van het gebed is.
Jezus
Wie heeft zich meer de noden van mensen aangetrokken en wie is er dieper afgedaald in de nood van de wereld dan de grote Ambtsdrager Jezus Christus? Maar Hij was het ook, Die in stille nachten op de bergen bad. Hij stond in gedurige relatie met de Vader. Oefening in de verborgen omgang met God is ook als dienaren van Christus nodig, wanneer wij tenminste werkelijk ons werk onder de mensen goed willen doen.’
Ds. den Boer trekt een vergelijking met Van Rubinstein. Hij oefende dagelijks met het bespelen van zijn instrumenten. Als hij die oefening één dag oversloeg, merkte hij het zelf. Zijn vrienden merkten het als hij twee dagen oversloeg. Na drie dagen werd het merkbaar voor buitenstaanders. Een dienaar dient allereerst een man te zijn van prediking en gebed. Van daaruit wordt de gemeente gebouwd. Waarbij hij volgens ds. Den Boer uiteindelijk als ieder gemeentelid moet erkennen: ‘O God, wees mij, de zondaar genadig’. Dat doet leven van het wonder van Gods genade.
Leestip: Met vreugde… Pastorale handreiking ten dienste van predikant en kerkenraad, ds. C. den Boer (Kok, Kampen, 1981).