Bij een waterput spreekt Jezus met een vrouw uit Samaria. Hij wijst haar op water dat dorst definitief wegneemt en confronteert haar met het verleden.
In een eerdere aflevering van deze serie kregen we twee lessen mee die we kunnen leren uit Jezus’ omgang met de vrouw bij de waterput. In deze aflevering geeft J.C. Ryle opnieuw twee lessen mee.
Les 3
‘Ten derde moeten wij de buitengewone gaven van Christus opmerken, vergeleken bij de dingen van deze wereld. Onze Heere zegt tegen de Samaritaanse vrouw: “Die van dit water drinkt, zal weer dorsten, maar die van het water drinkt, dat Ik hem zal geven, zal in eeuwigheid niet dorsten.”
De waarheid van het grondprincipe, hier neergelegd, kan aan alle zijden gezien worden door allen, die niet verblind zijn door vooroordeel of liefde tot de wereld. Duizenden mensen hebben iedere tijdelijke goede zaak, die het hart maar kan wensen, en zijn toch moe en onvoldaan. Het is nu, zoals het reeds in Davids tijd was: “Daar zijn velen, die zeggen: Wie zal ons het goede doen zien?” (Ps. 4: 6).
Rijkdom en rang en functie en macht en geleerdheid en entertainment zijn uiterst ongeschikt, om de ziel te bevredigen. Hij, die alleen van dat soort water drinkt, is zeker, weer te dorsten. Iedere Achab vindt een wijngaard dicht bij zijn paleis en iedere Haman ziet een Mordechaï aan de poort. Daar is geen voldoening voor het hart in deze wereld, voor men in Christus gelooft. Jezus alleen kan de lege plaatsen van onze innerlijke mens vervullen. Jezus alleen kan aanhoudend en duurzaam geluk geven. De vrede, die Hij deelt, is een fontein, die, eenmaal in de ziel vloeiend gemaakt, tot in eeuwigheid stroomt. Zijn wateren kunnen hun eb en vloed hebben; maar het zijn levende wateren, en zij zullen nooit geheel opdrogen.
Les 4
Wij moeten als vierde de volstrekte noodzakelijkheid van de overtuiging van zonde opmerken, voordat een ziel tot God bekeerd kan worden. De Samaritaanse vrouw schijnt betrekkelijk onbewogen geweest te zijn, voordat onze Heere haar confronteerde met het overtreden van het zevende gebod. Die doordringende woorden: “Ga heen, roep uw man,” schijnen haar geweten als een pijl doorstoken te hebben. Van dat ogenblik, hoewel zij nog veel moet leren, spreekt zij als een ernstige, oprechte onderzoekster van de waarheid. En de reden is duidelijk: zij voelde, dat haar geestelijke ziekte ontdekt was. Voor de eerste keer in haar leven zag zij zichzelf.
Onnadenkende mensen tot deze toestand van de ziel te brengen moet het hoge doel zijn van alle onderwijzers en leraars van het Evangelie. Zij behoren zorgvuldig hun Meesters voorbeeld in dit opzicht na te volgen. Voordat ieder mens er toe gebracht is, zijn zondigheid en nood te voelen, kan men hen geen goed doen. Voordat een zondaar zichzelf ziet, zoals God hem ziet, zal hij zorgeloos doorgaan, door van alles beziggehouden en onbewogen.
Met alle mogelijke middelen moeten wij de onbekeerde overtuigen van zonde, zijn geweten wakker maken, zijn ogen openen; om hem zichzelf te doen zien. Tot dat doel moeten wij de lengte en breedte van Gods heilige wet voorstellen. Met dat doel moeten wij iedere praktijk in strijd met de wet, hoe fatsoenlijk en gewoon ook, veroordelen. Dit is de enige weg, om goed te doen. Nooit zal een ziel de waarde van het geneesmiddel van het Evangelie op prijs stellen, voordat zij haar ziekte voelt. Nooit zal iemand schoonheid in Christus als Zaligmaker zien, voordat hij ontdekt, dat hij een arme en verloren zondaar in zichzelf is. Onbewustheid van zonde gaat vergezeld met verwaarlozing van Christus.’
Dit is deel 2 van een serie over de ontmoeting van Jezus met een Samaritaanse vrouw bij een waterput.