Je kunt de Bijbel op tal van manieren lezen. Als een interessant boek, waaruit je veel kunt leren. Of als een doe-boek, waarin je raad krijgt voor een nette levensstijl. De Bijbel wijst ons echter op Christus.
Lezen
Veel in de Bijbel lezen, dat deden de farizeeën ook. Ze konden er veel over vertellen. Het was voor hen geen straf om de Bijbel te lezen. Hun hele bestaan was gericht op Bijbels leven. Op alle terreinen wilden ze dit toepassen. Jezus verweet hen echter dat ze Hem niet erkenden, in antwoord op wat de Bijbel hen leerde. Luther wijst daarbij op Joh. 5: 39-40 en 43:
- Onderzoekt de Schriften; want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben; en die zijn het, die van Mij getuigen. En gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben.
- Ik ben gekomen in den Naam Mijns Vaders, en gij neemt Mij niet aan; zo een ander komt in zijn eigen naam, dien zult gij aannemen.
Christus
Luther stelt dat als we de Bijbel lezen zonder oog te hebben voor Christus, we als het ware met een blinddoek op lopen. ‘Vindt u echter Mij niet in de Schrift, werkelijk, dan hebt u niet werkelijk begrepen noch goed bestudeerd. Dan hebt u het eeuwige leven ook niet. En al zou u het ook duizendmaal lezen en de bladzijden omslaan, het dient dan niets en is vergeefse moeite.’
Zoeken
Wat betekent het dan om te zoeken in de Schrift? Luther stelt: ‘Wat dit betekent, begrijpt u wel. Maar dat zij het is, die van Mij getuigenis geeft, dit begrijpt u niet. Want zij lazen wel in de Schrift, maar het kwam niet in hun op, Christus daarin te zoeken. Evenmin dat, wanneer zij Hem daarin vonden, zij ook door Hem het eeuwige leven zouden hebben. Nee, daaraan dachten zij niet, en zo’n inzicht in de Schrift was hun vreemd en onbekend.
Zó ook vandaag. Ja, dit boek, de Bijbel of de Heilige Schrift is voor hen als met zeven zegelen toegesloten. Zodat zij Christus daarin niet hebben kunnen vinden. Geen wonder! Want zij dachten: wat? Zouden Mozes en de profeten schrijven en preken van de zoon van de timmerman Jozef; dat deze de Messias en de Profeet is, die God beloofd heeft te zullen zenden? (Deut. 18: 18) Dat is niet mogelijk en dus ook niet waar. Want Hij is de zoon van de timmerman Jozef uit Nazareth. Hij is niet rijk en neemt aalmoezen van de mensen aan. Heeft geen huis of tuin of enig eigendom. Zoals ook Christus Zelf dit erkent (Matt. 8: 20). ‘De vossen hebben holen, en de vogelen van de hemel hebben nesten, maar de Zoon van de mensen heeft niets waar Hij Zijn hoofd kan neerleggen’. Want dit is niet te ontkennen, dat Christus met Zijn apostelen en jongeren heeft moeten leven en onderhouden worden uit de bijdragen en de giften van de vrome christenen, zoals Lukas (8: 3) vermeldt: ‘de vrouwen en enige anderen deden Hem handreiking van hun goederen.’
Toen nu de farizeeën en Joden dit zagen, weken zij terug en werden verbijsterd. Want daarvan hadden zij geen besef en konden het ook niet geloven. Dat Mozes en de Schrift van de arme Christus, die zelfs aalmoezen aannam en als een bedelaar was, zouden schrijven dat hij de juiste, ware Messias was. De beloofde Profeet en Leraar, die Israël bevrijden en verlossen zou.
Dat leek hun heel vreemd onderwijs; dat, indien men de Schrift maar goed lezen en bestuderen wilde, men dan Christus daarin zou vinden. En dat wie Hem daarin vond, daarin het eeuwige leven zou hebben. In één woord, het was hun te hoog en te moeilijk te geloven.’
Christus alleen
Luther wijst erop dat er geen andere naam onder de hemel is gegeven door welke wij zalig kunnen worden, dan in de Naam van Jezus (Hand. 4: 12). Luther: ‘Zoveel is nu duidelijk, dat een ieder die Christus in de Schrift vindt en in Hem gelooft, door Hem ook het eeuwige leven heeft. Dit getuigt ook Christus zelf (Joh. 3: 15): “Wie in Mij gelooft zal niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben.”
Leestip: Het onderzoek van de Heilige Schrift, Luther, Stemmen uit Wittenberg, 1974.