Middelpunt van ons verlangen,
Trooster van ’t ontrust gemoed,
Jezus! onze dankbre zangen
Loven uwen liefdegloed,
Gij wild’ van de hemel dalen
Op deez’ diep bedorven aard,
En voor ons de schuld betalen,
Die ons bang gemoed bezwaart.
Liefde! met wat medelijden
Zaagt Gij Adams kind’ren aan?
Voor die snoden wild’ Gij strijden,
Zulken van den vloek ontslaan;
Ja, Gij storte bloed en tranen
In het bang Gethsemané,
Om voor ons den weg te banen
Naar ’t gewest van rust en vreê.
Liefde! Gij moest spottaal horen,
Die U drong door merg en been;
Ja, Gij droeg Uws Vaders toren,
Gij voor allen, Gij alleen:
Welk een’ beker moest Gij drinken
Op het aak’lig Golgotha!
Daar liet G’ U aan ’t kruishout klinken,
Daar aanbidden w’ Uw gena’.
Liefd’! in U is al ons leven,
Gij, Gij zijt ons hoogste goed;
Ja, Uw kruis heeft ons gegeven
Wat ons eeuwig juichen doet.
O hoe zijn w’ aan U verbonden,
Jezus, Redder, ’s Vaders Zoon!
Onze harten, onze monden
Juichen dankbaar tot Uw’ troon.
Hervormde bundel, 1938