Gebrek aan kennis, dat verwijt klinkt geregeld richting jongeren. Inderdaad is het goed om te investeren in kennis van de geloofsleer. Maar dat geldt evenzeer voor volwassenen. Wilhelmus à Brakel (1635-1711) pleitte voor vier vormen van catechese.
Kennis
Veel onzekerheid in het geloofsleven hangt samen met gebrek aan kennis van de Bijbelse leer. Men drijft op allerlei gevoelens en onzekerheden, doordat er onvoldoende basiskennis is van de grondlijnen van de Bijbel. Gezonde kennis van de geloofsleer, werkt ondersteunend voor het geloofsleven. Deze kennis gaat over Wie en hoe God is. Dit betekent dat de Bijbel gelezen wordt met de vraag: ‘Wat zegt dit gedeelte over de Heere?’ Veelal stellen we echter eerst de vraag: ‘Wat heb ik hieraan?’ Dan draaien we de orde om en komen mensen centraal te staan in plaats van God. We dienen de Bijbel te lezen met het oog op God gericht, in het gebed of Hij door Zijn Geest ons verstand verlicht en inzicht geeft in de Schrift. Opdat wij Hem (leren) kennen en daardoor eveneens onszelf.
Onderwijs
Wilhelmus à Brakel pleitte in Leeuwarden voor het houden van catechisatie voor volwassenen. Hij stond in een stad met meerdere predikanten en wilde aan de avondmaalgangers in zijn wijk onderwijs geven. Zijn voornemen gaf rond 1677 de nodige discussie. Uiteindelijk werd het oogluikend toegestaan, als het alleen ‘onkundigen’ betrof. Voor meer ontwikkelde gemeenteleden zouden de predikanten bij toerbeurt op een centrale plaats in de stad onderwijs geven. Het is van belang hierbij voor ogen te houden dat Brakel diende in de brede volkskerk.
Vier soorten
In zijn ‘Redelijke Godsdienst’ adviseert Wilhelmus á Brakel vier vormen van catechisatie. Hieronder geef ik ze samenvattend weer:
1. ‘Voor de kinderen, om hen de eerste beginselen van de leer van Christus, voor zover die zij begrijpen kunnen, in te planten. Want zij zijn gedoopt en dus bij de kerk ingelijfd.’ Predikanten moeten toezicht op de kinderen houden en hen ‘weiden als andere lidmaten’.
2. Mensen die verlangen om aan het avondmaal te gaan, of reeds gaan, dienen eveneens onderwijs te krijgen. ‘Want hoe zullen zij belijdenis doen van hun geloof, en rekenschap geven van de hoop die in hen is, als zij de waarheden niet grondig kennen? En hoe zullen zij ze kennen als zij niet onderwezen worden?’ Het onderwijs dat men als kind kreeg, is volgens Brakel niet voldoende. ‘Zij moeten verder in de kennis van de waarheid opgeleid en tot beoefening van de godzaligheid opgebouwd worden.’
3. Niet alleen onderwijs voor persoonlijke opbouw was nodig, maar ook ten aanzien van zaken die discussie opleverden. Volgens Brakel moesten jongens en mannen daar onderwijs over krijgen. ‘Om die bekwaam te maken tot de verdediging tegen tegenstanders.’ Ze werden daarbij toegerust om als ‘helpers’ (1 Kor. 12: 28) actief te worden in de kerk. Als ziekenbezoekers in de gemeente. Maar ook als voorlezers in gemeenten en op koopvaardijschepen. Sommigen zouden wellicht uiteindelijk predikant worden.
4. Tenslotte pleitte Brakel voor een catechesevorm ‘over de beoefening van de godzaligheid, om het handelen van God met de zielen in haar bekering en voortgaan te ontdekken, om gevallen en gewetensbezwaarden en allerlei toestanden van de ziel, in blijdschap en droefheid, in ijver en traagheid, in strijd en overwinning te behandelen en leiding te geven, om zo een ieder een vaste gang te doen gaan op de weg tot de godzaligheid. Dit gebeurt of door vrije gesprekken, waar ieder vraagt en antwoordt onder leiding van de dominee, of bij wijze van formeel catechiseren.’ Dit gebeurde zowel in openbare als in privé-bijeenkomsten.
Het onderwijs van Brakel richtte zich dus in al deze vormen op het ontwikkelen van gezonde Bijbelse kennis. Waarbij bij de vierde catechesevorm aandacht was voor het beleefde geloof. Met als doel ‘een vaste gang te doen gaan op de weg tot de godzaligheid.’
Leestip:
- Wilhelmus à Brakel, dr. F.J. Los (Groen, 1991)
- Redelijke Godsdienst, Wilhelmus à Brakel (De Banier, 2010)