‘Christelijke broederschap is niet een ideaal, dat wij moeten verwerkelijken, maar een door God in Christus geschapen werkelijkheid, waaraan wij mogen deelhebben.’ Met deze woorden verwijst Dietrich Bonhoeffer (1906-1945) naar de oorsprong van christelijke eenheid. Dit veronderstelt dat de ervaring van eenheid binnen de wereldkerk veel meer een houding is van ‘ontvangen’ dan ‘verwezenlijken’. Samen putten christenen immers uit eenzelfde Bron.
Eenheid
Dietrich Bonhoeffer vroeg zich in de jaren dertig van de vorige eeuw af hoe christenen en kerken zich dienden op te stellen ten aanzien van oecumene. Was ‘elkaar kennen’ het hoogst haalbare, of diende men elkaar werkelijk te ‘verstaan’?
Soms verstonden christenen elkaar volgens Bonhoeffer niet werkelijk. Hij oordeelde in 1932 over de deelnemers van de World Alliance, een samenwerkingsorgaan van wereldwijde kerken: ‘Wanneer ze Christus of het evangelie zeggen, bedoelt ieder van hen daar iets heel anders mee.’ Bonhoeffer durfde de vraag naar ‘waarheid’ te stellen, in een omgeving die het liever hield bij het koesteren van goede relaties.
Waarheid
Hoewel Bonhoeffer zijn opleiding ontving bij Adolf von Harnack ging hij niet mee in diens historisch-kritische benadering van de Schrift. De teksten waren voor Bonhoeffer ‘niet slechts historische bronnen, maar als dragers van openbaring.’ Ze waren voor hem geen ‘geschriften zonder meer, maar heilige openbaring.’
We hoeven het niet in alles met Bonhoeffer eens te zijn, om toch te erkennen dat Bonhoeffer een dam opwierp tegen vrijzinnigheid en Schriftkritiek. Over zijn medestudenten op het Union Theological Seminary gedurende zijn periode in Amerika oordeelt Bonhoeffer scherp: ‘Zij zijn onbekend met zelfs de meest elementaire vraagstukken. Ze worden vergiftigd met vrijzinnige en humanistische frasen, ze lachen om de fundamentalisten, maar in wezen kunnen ze niet aan hun niveau tippen.’
Bonhoeffer was geschokt dat zijn Amerikaanse medestudenten in lachen uitbarsten toen een docent citeerde uit het boek ‘De geknechte wil’ van Maarten Luther. De jonge theoloog doorzag dat zij de klassieke bronnen niet op waarde schatten, omdat ze vreemd waren aan de fundamentele vooronderstellingen van de inhoud daarvan.
Elkaar verstaan
Voor Bonhoeffer kwam uiteindelijk alles samen in Christus. De genade is buiten de mens, in Hem. Bonhoeffer: ‘Broeder is de door Jezus Christus verloste mens, die van zijn zonden vrijgesproken is en tot geloof en het eeuwige leven geroepen is.’ Dit was voor hem echter geen eenheid zonder begrenzingen. Integendeel.
Voor Bonhoeffer was kerkelijke eenheid niet alleen een zaak van ‘elkaar kennen’, maar vooral van ‘elkaar verstaan’. Het groeiende nationaalsocialisme onder jongeren in zijn tijd ervoer hij als bedreigend, maar schokkender vond hij het ontbreken van een antwoord daarop vanuit de kerk. De samenspraak tussen christenen had te weinig inhoud. Als er ontsporingen waren in kerk of samenleving bleek een gezamenlijk geformuleerd uitgangspunt te ontbreken, waardoor optreden niet mogelijk was.
Volgens de Duitse theoloog moest men enerzijds terug naar de bronnen om gezamenlijk helder te krijgen wat de betekenis van de Bergrede en het kruis waren voor de kerk van zijn tijd. Vervolgens diende dit gevolgen te hebben voor het bieden van een antwoord op ontwikkelingen. Zowel in woord, geschrift als in de praktijk. Oproepen tot activiteit zonder heldere uitgangspunten werkt in de praktijk verlammend.
Aanzet
Volgens mij dient een nieuwe generatie christenen zich te wortelen in de Schrift en dat wat wordt aangereikt vanuit vorige generaties. Opdat wij werkelijk verstaan wat we met de Schrift belijden. Ten aanzien van de rechtvaardiging van de goddeloze, de verdieping in het geloofsleven; maar ook als het gaat om het staan in deze wereld. Dat leidt tot een ervaring van eenheid met christenen over de grenzen van eigen kerken heen. Het raakt Gods wereldwijde kerk. Daar waar men elkaar ‘verstaat’.