Het leven is een pelgrimage, de toekomst wacht. Althans, dat is de grondhouding van een christen. We leven niet in een cirkel die zich herhaalt, maar in de verwachting van een toekomst die zich ontsluit.
Lied
Een bekend 19de-eeuws lied dat hier uitdrukking aan geeft, draagt de titel ‘Uren, dagen, maanden, jaren’. Als een schaduw gaat het voorbij, maar het is bepaald niet doelloos. Integendeel. De dichter belijdt: ‘Onder Uw genadeleiding, wordt hem deze levensbaan, slechts ontwikkeling, voorbereiding; tot een eindeloos bestaan.’Â
1 Uren, dagen, maanden, jaren
Vliegen als een schaduw heen;
Ach! wij vinden, waar wij staren,
Niets bestendigs hier beneên!
Op den weg, die wij betreden,
Staat geen voetstap, die beklijft:
Al het heden wordt verleden,
Schoon ’t ons toegerekend blijft!
2 Voorgeslachten kwijnden henen,
En wij bloeien op hun graf;
Ras zal ’t nakroost ons bewenen:
’t Mensdom valt als blaad’ren af.
’t Stof, door eeuwen saamgelezen,
Houdt het zelfde graf bewaard:
Buiten U, o eeuwig Wezen!
Ach! wat was de mens op aard!
3 Maar door U aan ’t niet onttogen,
Liet uw gunst hem niet alleen;
God’lijk licht omscheen zijn ogen,
En zijn nietigheid verdween:
Onder uw genadeleiding
Wordt hem deze levensbaan
Slechts ontwikk’ling, voorbereiding
Tot een eindeloos bestaan.
4 Dat de tijd hier ’t al verover’,
Aan geen tijdperk hangt mijn lot;
Gij, Gij blijft mij altijd over,
Gij blijft eindeloos mijn God:
Welk een ramp mij hier ook nader’,
’k Vind in U mijn rustpunt weêr;
Gij blijft in uw’ Zoon mijn Vader,
Wat verander’, wat verkeer’.
5 Vader, onder al mijn noden,
Vader, onder heil en straf,
Vader, ook in ’t rijk der doden,
Vader, ook in ’t zwijgend graf;
Waar ik ooit verand’ring schouwe,
Gij, o God! houdt eeuwig stand:
Ook mijn stof rust op uw trouwe,
Sluimert in uw Vaderhand!
6 Snelt dan, jaren, snelt vrij henen
Met uw blijdschap en verdriet;
Welk een ramp ik moog’ bewenen,
God, mijn God, verandert niet:
Blijft mij alles hier begeven,
Voortgeleid door zijne hand
Schouw ik, uit dit nietig leven,
In mijn eeuwig vaderland.