‘Goede God, voor welke tijden hebt U mij bewaard?’ Dit zei Polycarpus, als vroege vertegenwoordiger van de kerk van Christus. De omstandigheden overspoelden hem. Hoe nu christen te zijn? Blijkbaar is het een oude vraag. Hoewel er veel van buiten de kerk op het christendom afkomt, verkalken de aders vanbinnen. Met alle gevolgen van dien.
Onder oppervlakte
Philip Jakob Spener (1635-1705) zocht de nood van de kerk niet allereerst in streken waar deze onder druk stond door vervolging. Hoewel hij hun ellendige omstandigheden wel zag, meende hij aandacht te moeten vragen voor iets anders. Hij verlangde naar vroomheid van binnenuit. Juist op plaatsen en in omstandigheden waarin de kerken goed gevuld waren op zondag, zag hij dat er sprake was van zodanige aderverkalking dat het leven-stuwende bloed maar nauwelijks een weg vond door het lichaam.
De geestelijke nood van het ogenschijnlijk bruisende kerkelijk leven ging Spener aan het hart: ‘Hoewel het lichamelijke oog die nauwelijks kan waarnemen, is de geestelijke ellende van onze arme kerk daarentegen onvergelijkelijk ernstiger en gevaarlijker.’ Dit type kerkelijk leven lijkt meer dan het is. Het is van binnenuit verschraald en verkild. Een geestelijke doodswalm slaat je tegemoet, als je dieper afdaalt dan de oppervlakte.
Van binnenuit
Als zoon uit een juristenfamilie lag het niet direct voor de hand dat Spener de vader van een herlevingsbeweging in de Duitse Lutherse kerk zou worden. Jong maakte hij kennis met ‘het ware christendom’, een geschrift van Johann Arndt. Hij deed dogmatische kennis op bij Johann Konrad Dannhauer en Sebastian Schmidt legde bij hem de basis voor exegese en Bijbelwetenschap. Daar ontstond het besef dat niet de dogmatiek maar de Bijbelwetenschap het hart van de theologie vormt. De geschriften van Jean de Labadie maakten indruk op Spener. Het boek ‘Wächterstimme aus dem verwüsteten Zion’ (1660) van Theophil Grossgebauer trok een spoor in zijn denken. Dat blijkt uit het boek ‘Pia desideria’ (Vrome verlangens) dat Spener zelf schreef. Een boek dat als doel heeft het christenleven en daarmee de kerk van binnenuit te hervormen.Â
Als predikant te Frankfurft am Main, Dresden en Berlijn liet hij de gemeenten niet onberoerd. Albrecht Beutel typeert Speners’ prediking als volgt: ‘Met opruiende boetepredicaties laakte hij het oppervlakkig blijvende christendom van de gemiddelde kerkganger als de uitdrukking van een dood geloof dat tot de verdoemenis leidt.’
Vroomheid
Spener zou zijn leven lang streven naar vernieuwing van binnenuit. Voor hem had de buitenkant van het kerkelijk leven alleen in zoverre waarde, als de binnenkant ervan werkelijk levendig functioneerde. Het hart daarvan werd bepaald door de persoonlijke omgang van gemeenteleden in de stilte met God. Hij wees christenen op het belang van persoonlijk Bijbellezen. De christelijke levenshouding diende niet alleen uit goede opvattingen over de waarheid te bestaan, maar de levensstijl moest dit weerspiegelen. Vandaar dat hij de prediking onder kritiek stelde. De innerlijke mens moest erdoor gevoed worden. Volgens Albrecht Beutel heeft Spener zijn hele leven de gedachte van ‘ecclesiola in ecclesia’ (kerkje in de kerk) als focuspunt gehad. Het verzamelen en cultiveren van een vrome kerngemeente. Dus geen grootscheepse veranderingsprojecten, maar verlevendiging vanuit de kern van het gemeenteleven. Waarbij de invloed van een kleine levende kern zo mogelijk het geheel zou doordrenken.Â
Denkend vanuit de volkskerk in Speners’ dagen is dit een terecht verlangen. Er zijn geen middelen opgewassen tegen volksgeloof en volks-kerkelijk-leven, dan alleen geestelijke opleving van binnenuit. Dat begint vanuit de kern maar zal het geheel van het gemeenteleven niet onberoerd laten. De vrucht van Speners’ bediening toont dat dit werkelijk zo was. Mede vanuit zijn bediening golfde er een vroomheidsbeweging door Duitsland, die we kennen als het piëtisme. De Heere gaf vrucht, door de krachtige werking van de Heilige Geest. Van binnenuit.Â
Dit artikel werd eerder geplaatst in Gezinsgids.