Willem de Mérode (1887-1939) schreef een gedicht over Vitellus, een jonge christen. Iedereen kende deze wafelverkoper, met zijn producten liep hij overal in en uit. Tot er vervolging los barste en men hem publiek ombracht.
Gewone jongen
Deze week staan de deuren van de scholen in Zeeland weer open. Leerlingen van het Calvijn College kwamen daarom vorige week samen voor een openingsbijeenkomst, op verschillende plaatsen. Achterop het programmaboekje plaatsten de organisatoren van deze bijeenkomsten een gedicht van Willem de Mérode.
Dit gedicht beschrijft hoe Vitellus als enthousiaste wafelverkoper bekend is bij alle lagen van de samenleving. Zowel in Romeinse paleizen als kroegen kent men zijn naam. Een enthousiaste jongen. Voor wie het begrijpt, tekent hij het teken van een vis op de vloer. Het herkenningssymbool voor christenen. In een periode van vervolging neemt men Vitellus gevangen. Hij wilde Christus niet vloeken. Men dreigde hem te kruisigen zoals Christus. Zijn oude klanten zijn er getuige van, als hij wordt verscheurd door de leeuwen in de arena. Hier blijkt verlies, winst. Hem is een beter lot bereid, bij Christus.Â
Vitellus de wafelverkoper
Â
Waar is Vitellus, de wafelverkoper?
Waar is Vitellus, die snelle loper?
Hij danste als hij liep, en hij stond op één voet,
Zijn wafels waren zo warm en zoet.
Â
De keizer kocht, en de gladiatoren,
En de keizerin heeft van hem gekocht.
Hij mocht alles zien en alles horen.
Was overal en nergens als men hem zocht.
Â
Vitellus komt in paleizen en kroegen,
Men weet nooit wat hij doet, en nooit waar hij is.
Hij sprak straks met lieden die ketenen droegen,
Zij vertrouwen hem, want hij tekent de Vis.
Â
Vitellus heeft voor Christus gekozen,
Hij loopt bij Christenen uit en in.
Wáár is Vitellus, brullen de matrozen,
Dat bakkertje was zo naar onze zin.
Â
Men heeft Vitellus gevangengenomen,
Op een nacht, met veel “godsdienstig gespuis”.
Toen de keizer het hoorde, liet hij hem komen,
Hij wou Christus niet vloeken; hij moest aan ’t kruis.
Â
Men heeft hem slechts aan het hout gebònden,
Hij is jong en mooi, men liet hem graag vrij.
Spijker maar vast mijn lijf vol zonden,
Sprak hij; Heere Jezus, denk aan mij.
Â
Allen die aten van zijn wafels
Zien hoe een leeuw hem bespringt en verscheurt.
Slaven verwijderen bloed en rafels,
Men praat en lacht of er niets is gebeurd.
Â
Waar is Vitellus, de wafelverkoper?
Waar is Vitellus, die snelle loper?
Vitellus zag Christus, verliet zijn gewin
En snelde de Heer’ na, de hemel in.
Â