Na de Reformatie werd het schoolonderwijs door de reformatoren stevig onder handen genomen. In Heidelberg leidde dit op het snijvlak van de zestiende en zeventiende eeuw tot onderwijs dat werd gekenmerkt door drie elementen. Allereerst geloofsopvoeding, vervolgens culturele vorming en tenslotte maatschappelijke betrokkenheid.
De reformatoren vonden het belangrijk dat de geloofsleer bij de opgroeiende generatie helder voor ogen stond. Jongeren moesten weten wat zij geloofden. Vandaar de sterke focus op catechismi, waarbij school en kerk in elkaars verlengde functioneerden. Onderwijs was uiteindelijk gericht op persoonlijke geloofsbelijdenis in het midden van de gemeente.
Dr. W. Verboom: ‘De catechese werd in Heidelberg gedragen door de verbondsgedachte. Hier is de invloed van Ursinus (1534-1583) aan te wijzen. De kinderen behoren tot de verbondsgemeente en dienen in de weldaden van het verbond onderwezen te worden. De catechese is in haar reformatorische bloeitijd geheel van deze verbondsgedachte doortrokken.’ Het onderwijs op school is onderscheiden van de catechese, maar de context van Gods verbondstrouw is niet te scheiden. God is Eén.
Hoge roeping
In later tijden zagen predikanten zich genoodzaakt om het belang van catechese te onderstrepen, vanwege de nalatigheid in het onderwijs. Verboom: ‘Predikanten van de Nadere Reformatie zien de jongerencatechese niet als hùn taak vanwege het ambtelijk karakter ervan, maar vanwege de nood der tijden waarin zij zich bevinden door het geestelijk verval van kerk en volk.’ Hoornbeeck, Teellinck, Koelman en W. à Brakel zagen zich allen tot dit werk gedrongen. Het ging deze oudvaders niet alleen om de catechismus, maar om Christus. Verboom: ‘Als de ouders hun taak verwaarlozen, als de schoolmeesters nalatig blijven, dan moeten de predikanten ingrijpen en de taak ter hand nemen.’ In 1612 wordt op de Veluwe tijdens een classisvergadering genotuleerd dat ‘dat de jeugd in het onderwijzen der godzaligheid zeer verhinderd werd door het verzuim van onbekwame en onwetende schoolmeesters.’
Vorming
Blijkbaar is het inleiden en inwijden in de geloofswaarheden een belangrijk aspect bij de vorming van jongeren in kerk en onderwijs. Daarbij gaat het om meer dan kennis. Christus’ verlossingswerk staat centraal, tegen de zwarte achtergrond van de val in Adam. Ons hele onderwijs dient doortrokken te zijn van de realiteit dat wij vormingswerk doen voor Gods aangezicht. Hij verbond Zijn Naam aan onze kinderen. Daar waar het Woord opengaat komen jongeren onder de adem van God (2 Tim. 3 : 16). Door het vernieuwende werk van de Heilige Geest is er verwachting. De Heere staat Zelf in voor Zijn werk, waarbij Hij mensen inschakelt.
Leestip: Verboom W. (1987), De catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie, Amsterdam: Buijten en Schipperheijn,