Johannes Calvijn geeft in zijn catechismus uitleg over het gebed. Als inleiding op het ‘onze Vader’ geeft hij een paar tips voor christenen
Samenspraak
‘Omdat het gebed een manier van samenspraak is tussen God en de mens, waardoor wij aan Hem onze verlangens, onze vreugden en onze klachten, ja alles wat ons hart ontroerd, bekend kunnen maken, moeten wij telkens, als wij de Heere aanroepen, er zorgvuldig voor waken, dat wij ons alleen uit de diepste grond van onze harten tot Hem wenden en niet alleen maar met onze mond en tong spreken.
Het is zeker waar, dat de tong het gebed dient, omdat zij ervoor zorgt, dat onze geest de gedachten over God aandachtiger overdenkt. Omdat bovendien dit deel van ons lichaam in het bijzonder er toe bestemd is om Gods roem te prijzen, moet de tong, in overeenstemming met het hart, er toe dienen om Zijn goedertierenheid te aanbidden.
Daarom kondigt de Heere door Zijn profeten zware straffen aan over allen, die Hem zonder belangstelling alleen met de lippen prijzen, terwijl “hun harten ver van God zijn” (Jes. 29:13 en Matth. 15:8). Als het ware gebed een zuiver richten van ons hart tot God is, dan moeten wij daarbij elke gedachte aan eigen eer, elke voorstelling van eigen waarde en elk vertrouwen op onszelf afleggen.
De profeet vermaant ons om niet op grond van ónze gerechtigheid te bidden, maar op grond van de oneindige barmhartigheden van God, opdat Hij vanwege Zijn liefde, ons verhoort, omdat Zijn Naam aangeroepen wordt (Dan. 9:18). Het bewustzijn van onze erbarmelijkheid moet ons evenwel niet afschrikken om de toegang tot God te zoeken. Het gebed is niet daartoe gegeven, dat wij ons met aanmatiging voor God stellen, noch daartoe om onze eigen gewichtigheid naar voren te brengen, maar opdat wij onze nood erkennen, zoals kinderen die vol vertrouwen hun verdriet aan hun vader klagen. Zo’n gevoel moet voor ons een aansporing zijn, die ons aandrijft om voortaan méér te bidden.
Aansporen
Twee dingen moeten ons zonder ophouden tot het bidden aansporen: ten eerste, het gebod van God, dat ons gebiedt te bidden en ten tweede, de belofte waarin Hij ons toezegt, dat wij alles zullen verkrijgen waar wij om bidden.
Wie God aanroept en tot Hem bidt, ontvangt een bijzondere vertroosting, want terwijl hij dit doet, weet hij dat hij iets doet wat God graag ziet. Tegelijkertijd heeft hij in het vertrouwen op de belofte, de zekerheid verhoord te worden. “Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden!” (Matth. 7:7) zegt de Heere, en “Roep Mij aan in de dag der benauwdheid, Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren” (Ps. 50:15). Deze laatste tekst noemt de beide manieren van bidden, namelijk de aanroeping (of bede) en het danken.
Door het aanroepen maken wij de verlangens van ons hart aan God bekend. Door het danken betonen wij erkentelijkheid voor de weldaden die Hij ons schenkt. Van deze twee manieren van bidden moeten wij een trouw gebruik maken, aangezien wij met zo’n armoede en gebrek worden gekweld, dat zelfs de besten onder ons onophoudelijk moeten zuchten en klagen en in alle ootmoed de Heere moeten aanroepen. Anderzijds zijn de weldaden die de Heere in Zijn goedheid over ons uitstort, zo talrijk; en de wonderen van Zijn werken die wij overal zien, zo groot, dat wij altijd reden tot lof en dank hebben.