Sinds Christus Zijn discipelen uitzond om het evangelie te verkondigen aan alle volken, gaat de Evangelieboodschap door de wereld. Onder veranderende omstandigheden, hetzelfde Woord. De zending van God.Â
Groeiende invloed
In de eerste eeuwen na Christus werden velen geworven voor Christus. Christenen vielen op door hun liefdedienst en zelfopoffering, ook in periodes van vervolging. Rond het jaar 300 zou volgens dr. David Bosch de helft van de stedelijke bevolking van het Romeinse rijk zijn toegetreden tot het christelijk geloof. Hoewel soms gemengd met syncretisme, het aan de hand houden van diverse goden. (Bosch, Transforming mission, 2004)
In het jaar 313 kwam er geloofsvrijheid voor christenen, vanwege het Edict van Milaan. De keizers Licinius en Constantijn gaven hierbij aan: ‘Daarom hebben wij aan de christenen en aan alle andere mensen de vrijheid geschonken om die godsdienst uit te oefenen die ieder voor zich verkiest. Welke Godheid er ook moge zetelen in de hemel, moge Hij daarom tevredengesteld en goed gezind zijn jegens ons en allen die zich onder ons gezag bevinden. Wij hebben dan ook na heilzame en correcte overweging gemeend dit als een gelegenheid te beschouwen die wij niemand mogen ontzeggen, of hij nu zijn geest richt op de religie der christenen of op de religie die hij voor zichzelf de meest geschikte acht, zodat de Hoogste Godheid Dien wij in de vrijheid van onze geest dienen, in alles Zijn gewone gunst en welwillendheid kan verlenen.’ In de periode die volgde werd het christelijk geloof leidend in Europa. De kleine kerk werd tot invloedrijke kerk. Met Augustinus aan het begin en Thomas van Aquino als climax. In de Middeleeuwen was het planten van gemeenten (plantatio ecclesiae) volgens Bosch een drijvend motief.
Zending
Rondom de Reformatie kwam er uitdrukkelijke aandacht voor de rechtvaardiging door het geloof. Dwingende overgave tot het christendom wees men af. Het zwaard van de keizer had volgens Luther niets te maken met geloof en geen leger mag aanvallen onder de banier van Christus.
Gisbertus Voetius (1589-1676) was een pleitbezorger van zending. Als zodanig was zending volgens hem geen initiatief dat mensen nemen. Hij lokaliseerde het in de wil van God: Missio Deï. Zending van God. Dit hangt samen met Gods eeuwige raadsbesluit, de beloften voor de toekomst en het zendingsbevel hier en nu. Voetius beschouwde het zendingsbevel dus als gegrond in én de verborgen én de geopenbaarde wil van God. Evangelieverkondiging zou in deze periode met name plaatsvinden in koloniën. Voetius maakt de bekende drieslag: Bekering van de heidenen, planting van kerken en glorie aan Gods genade. (Jongeneel, De onbekende Voetius, 1989)
Dankzij piëtisten (achttiende eeuw) kwam er volgens Bosch een doorbraak ten aanzien van het bedrijven van zending. Een belangrijke naam daarbij is die van graaf Zinzendorf (1700-1760). Hij zond zijn helpers uit met de opdracht ‘zielen te winnen voor het Lam’. Gewone christenen gingen het evangelie delen ver over de grenzen van hun eigen land.
Opwekkingsprediking kwam op, met onder andere Whitefield en de Wesleys als drijvende krachten. Zij en anderen zetten aan tot zending. William Careys’ (1761-1834) uitspraak: ‘Verwacht grote dingen van God, onderneem grote dingen voor God’ was tekenend voor de periode die volgde.
Woord en daad
In Nederland betekende onder andere dr. J.H. Bavinck (1895-1964) veel voor de bevordering van het zendingsbewustzijn. Hij stelde dat de boodschap van Christus vertolkt wordt in woord en daad. Prediking is een machtig middel. De betekenis van de boodschap wordt in de praktijk zichtbaar: ‘Van de liefde van Christus kan ik veel en mooi vertellen, maar de allerbeste vertelling is die, die met daden van liefde en ontferming geschiedt.’ Dat zendingswerk enkel teruggebracht kan worden tot liefde betoon door daden wijst Bavinck geheel af. Het gaat immers niet om wat wij doen, maar om Christus. Prediking kan niet zonder woorden.