Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Luister de podcast

maandag 12 juni

Bidden en aanhouden (1)

Jezus wordt in Lukas 5: 33 aangesproken op het vasten. Waarom vasten zijn discipelen niet? Als de evangeliën naast elkaar worden gelegd, valt op dat ook de discipelen van Johannes hierop betrokken zijn. Beide groepen lopen blijkbaar met dezelfde vraag. Ieder vanuit de gewoonte die zij leerden van hun leermeesters. De farizeeën van hun voorgangers, de discipelen van Johannes van hun leermeester de Doper. Wat is hun vraag? ‘Waarom vasten de discipelen van Johannes vaak en doen gebeden, zo ook de discipelen van de farizeeën, maar de Uwe eten en drinken?’ 

Stromingen

We zien hier drie stromingen die met elkaar in aanraking komen. De brede stroom van de farizeeën, de kleine groep discipelen van Johannes en de nieuwe rabbi uit Nazareth, Jezus met Zijn discipelen. Bij het volgen van een rabbi of geloofsgroep, hoorden en horen gedragsregels. Allerlei kenmerken in levensstijl bepalen mede de manier waarop iemand in praktische zin in het leven staat. Wat je daarvan ziet bij elkaar, vormt ons beeld van die ander. Veelal betreft dit de buitenkant, maar die staat daarbij niet los van de binnenkant. 

Vasten en bidden

De kenmerkende gewoonten van de farizeeën zijn bidden, vasten en het geven van aalmoezen. Dat is wat zij steeds weer duidelijk maken bij hun optreden. Als het daarom gaat, hebben zij er alles aan gedaan. In het Oude Testament werd de Joden opgedragen te vasten bij de grote Verzoendag. 

Toen de ark weer terugkwam in het land, nadat deze in Samuëls dagen bij de Filistijnen was terechtgekomen, riep de profeet op tot Reformatie. Men had afgoden gediend in plaats van de Heere. We lezen dan: ‘En zij werden vergaderd te Mizpa, en zij schepten water, en goten het uit voor het aangezicht des HEEREN; en zij vastten te dien dage, en zeiden aldaar: Wij hebben tegen den HEERE gezondigd. Alzo richtte Samuël de kinderen Israëls te Mizpa.’ (1 Sam. 7: 6). Ook Nehemia treffen we vastend aan. Nadat hij bericht kreeg dat de muren van Jeruzalem nog steeds in puin lagen. ‘En het geschiedde, als ik deze woorden hoorde, zo zat ik neder, en weende, en bedreef rouw, enige dagen; en ik was vastende en biddende voor het aangezicht van den God des hemels.’ (Neh. 1: 4). 

Profeet Joël

Er zijn dus goede redenen om te vasten. Als er omstandigheden zijn die vragen om vernedering, om stil worden voor het aangezicht van de Heere, om inkeer tot Hem; dan is het vasten een Bijbels gebruik. Niet om daarmee van de mensen gezien te zijn, maar om het persoonlijk met de Heere te beleven. Deze oude Bijbelse gewoonte verdient herwaardering, onder ons vandaag. Ga er je Bijbel maar op na, het is een vast patroon van Bijbelheiligen in de omgang met de Heere. Vasten en bidden, ze horen bij elkaar. Op de drempel van een week is het goed om daar oog voor te hebben. 

De Heere Zelf roept op tot vasten, bij Joël. ‘Nu dan ook, spreekt de HEERE, bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en dat met vasten en met geween, en met rouwklage. En scheurt uw hart en niet uw klederen, en bekeert u tot den HEERE, uw God; want Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwade. Wie weet, Hij mocht Zich wenden en berouw hebben; en Hij mocht een zegen achter Zich overlaten tot spijsoffer en drankoffer voor den HEERE, uw God.’ (Joël 2: 12-15)

Bijbels

Ons wordt duidelijk, een periode van gebed combineren met vasten is dus een Bijbelse combinatie. Helaas in onbruik geraakt, maar daarom niet minder van toepassing voor gelovigen vandaag. Hebben we op dit punt bekering nodig? Kunnen we hierover zeggen: zij die ons voorgingen deden het niet, waarom zouden wij het dan wel doen? Toont de Bijbel niet heel duidelijk, dat als mensen de Heere gaan aanroepen, er iets gaat gebeuren als nooit tevoren? Dat begint persoonlijk, in de binnenkamer, tussen jou en de Heere.

De Bijbelse gewoonte van het vasten, van het bidden, het inkeren tot de Heere; het wordt door Jezus niet afgekeurd. Integendeel. Hij keurt echter wel af dat het als vorm gedaan wordt, maar geen werkelijke inhoud heeft. 

Tijdens Jezus’ rondwandeling op aarde hoefden de discipelen niet te vasten, daarover in een volgende aflevering meer. 

Dit is een eerste deel van een serie over Luk. 5: 33-39. 

Luister deze blog als podcast

Lees verder over dit onderwerp

Oog krijgen voor wat ertoe doet (2)

Je kent met mij die grote plaat, van de brede en de smalle weg. ‘Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort, en...

Oog krijgen voor wat ertoe doet (1)

‘Al deze dingen worden zo moede, dat het niemand zou kunnen uitspreken; het oog wordt niet verzadigd met zien; en het...

Christus spreekt armen zalig

Wie de Zaligsprekingen leest als een handleiding, die heeft het niet begrepen. We lezen in de eerste elf verzen van...