Nebukadnezar kreeg twaalf maanden om gevolg te geven aan de boodschap van Daniël, die op hem toekwam als uitleg van de droom. Hij werd opgeroepen tot dienend leiderschap, in plaats van zijn huidige stijl waarin hij zichzelf centraal stelde en zich welhaast als god liet vereren.
Hoogmoed
Nebukadnezar diende zich te bekeren van zijn zonden. Zijn onrechtvaardigheid diende plaats te maken voor rechtvaardigheid, door zich te ontfermen over de armen in het land.
Bij de koning had dit een oorzaak die we vaker tegenkomen in de Schrift. Die van de hoogmoed. Er diende een verschuiving in zijn denken plaats te vinden. Nu gaf hij zichzelf met zijn goden een positie tegenover de Heere. Hij nam de boodschap voor kennisgeving aan, was ervan onder de indruk; maar boog er niet voor. De toekomst zou het wel leren. Hij vertrouwde vooralsnog op zijn eigen kracht en kunnen. Dit zal echter de komende tijd kantelen, door een ontluisterende weg heen. Nebukadnezar zal zijn plaats leren kennen.
Voorbeeld van Farao
Eerder in de geschiedenis van Israël komen we ook een vorst tegen die er in eerste instantie niet toe komt om de Heere als de alleen heersende Koning te erkennen. Als Mozes voor zijn troon komt, om toestemming te krijgen om met het volk te vertrekken, kijkt de farao hem zelfbewust aan: ‘Wie is de HEERE, Wiens stem ik gehoorzamen zou, om Israël te laten trekken? Ik ken den HEERE niet, en ik zal ook Israël niet laten trekken.’ (Ex. 5: 2)
De Heere laat hem echter door oordelen heen ervaren dat niet Farao, maar de Heere alle macht heeft in hemel en op aarde. ‘Dan zullen de Egyptenaars weten, dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik Mijn hand over Egypte uitstrekke, en de kinderen Israëls uit het midden van hen uitleide.’ (Ex. 7: 5). Het duurt even voordat Farao tot die erkenning komt. Als zijn tovenaars overtuigd raken, houdt hij nog vast aan zijn eigen zienswijze: ‘Toen zeiden de tovenaars tot Farao: Dit is Gods vinger! Doch Farao’s hart verstijfde, zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk de HEERE gesproken had.’ (Ex. 8: 19)
Tenslotte moet hij het opgeven en komt hij tot erkenning: ‘Toen haastte Farao, om Mozes en Aäron te roepen, en zeide: Ik heb gezondigd tegen den HEERE, uw God, en tegen ulieden. En nu vergeeft mij toch mijn zonde alleen ditmaal, en bidt vuriglijk tot den HEERE, uw God, dat Hij slechts dezen dood van mij wegneme.’ (Ex. 10: 16-17). Farao erkent nu de Heere God te zijn, hij erkent gezondigd te hebben, hij vraagt om persoonlijk gebed omwille van zijn leven, tot God. Uiteindelijk zal hij echter toch ondergaan in het water van de rode zee.
Gods geduld
Blijkbaar is het een rode lijn door de Schrift, dat de Heere mensen die hun plaats niet kennen, hun plaats wijst. We zijn mens voor het aangezicht van de Heere. Hem komt de eer toe, niet aan ons.
De Heere heeft lang geduld met zondaren. God is lankmoedig ten aanzien van zondaren die Hem tergen, omdat Hij niet wil dat enigen verloren gaan, maar allen tot bekering komen (2 Petr. 3: 9).
Hoogmoed komt voor de val
‘Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb?’ Op dat moment valt er een stem uit de hemel: ‘U, o koning Nebukadnezar! Wordt gezegd: Het koninkrijk is van u gegaan.’ Waar wij mensen complete troepenmachten op de been moeten brengen om een vorst te onttronen, of met veel moeite een coup plegen, daar heeft de Heere een enkel woord nodig. Hij die meer wilde zijn dan een mens, wordt in een ogenblik minder dan elk mens. Een dier. En ook daarin toont de Heere Zijn geduld.
Erkennen
Kan het zijn dat we het tot op dit moment nog aardig met onszelf uithouden, ten opzichte van Nebukadnezar en dus ook ten opzichte van God? Wij denken: ik had wel gebogen, toch? Is dat zo?
Wij leven ook vol verbeelding. Denken onszelf wel omhoog te kunnen houden voor het aangezicht van God. De wet van God doodt dit zelfbewustzijn echter als met een zwaard. Het doorsteekt onze maskers en zelfbeschutting. Waar wij ons door de wet van de Heere laten gezeggen, raken we ons zelfbewustzijn kwijt. De Heere spreekt Zijn vonnis uit over ons leven. ‘Vervloekt is eenieder die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen.’ (Gal. 3: 10).
We dienen eerlijk tot de erkenning te komen: Heere, ik heb gezondigd. Heere, Uw oordeel is rechtvaardig. Ik sta schuldig. Het is de Heilige Geest die de wet van God levend maakt in ons hart. Hij hanteert het als een mes, die de wond openlegt. Zodat je ziet hoe het ervoor staat. Erkenning ziek te zijn, doet de dokter bellen. Wie zijn ziekte ontkent, sterft eraan. Het is Gods barmhartigheid dat Hij ons Zijn rechtvaardigheid toont. Opdat we het alleen van Hem leren verwachten, in Christus.