‘De liefde van Christus is dikwijls gesluierd en bedekt, en wij weten niet wat Hij bedoelt. Maar Hij haast Zich om barmhartigheid te betonen.’ Aldus Samuël Rutherford (1600-1661) in het kader van geloofsbeproeving. Waarom gaat het soms door de diepte?
Tegenslagen
‘Tegenslagen zetten ons aan het denken, doen ons afwijken van de wereld, zenden ons naar de Bijbel en drijven ons op de knieën. Gezondheid is goed, maar ziekte is beter, wanneer het ons naar God toe drijft. Voorspoed is goed, maar tegenslag is beter, als het ons naar Christus drijft. Alles, alles is beter dan zorgeloos leven en sterven in de zonden. Beter duizend keer tegenslag ervaren, zoals de Kanaänitische moeder, en daarmee zoals haar te vluchten tot Christus; dan een makkelijk leven te leiden zoals de rijke dwaas, en te sterven zonder Christus en zonder hoop.’
Dit zijn woorden van J.C. Ryle (1816-1900) bij zijn uitleg van de geschiedenis van de Kanaänitische moeder die tot Jezus komt (Matt. 15). Haar dochter lijdt aan bezetenheid. Als de vrouw tot Jezus roept, lijkt het alsof Hij haar niet wil horen. In werkelijkheid beproeft Hij echter haar geloof.
Niet voor de heidenen
Jezus, Die het hulpgeroep van de Kanaänitische vrouw niet beantwoordt, geeft wel antwoord aan Zijn discipelen. Hij legt uit wat er aan de hand is: ‘Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israëls.’ De discipelen waren immers in Matt. 10 alleen naar de Joden gezonden. Jezus bracht in eerste instantie geen boodschap voor Tyrus, Rome of Athene, maar voor Israël. De middenmuur van afscheiding tussen Jood en heiden was nog niet doorbroken.
Het lijkt alsof Jezus zijn opmerking over de verloren schapen van het huis van Israël alleen tegen Zijn discipelen zegt. De vrouw vangt echter Jezus’ woorden op. Woorden waaruit afwijzing lijkt door te klinken. Ze heeft geen recht op Zijn medelijden en barmhartigheid. Ze maakt geen deel uit van het verbondsvolk. Ze staat erbuiten. Zonder kinderrechten. Ze is een vreemdeling. Een rechteloze. Een Kanaänitische.
Pleiten
Hier blijkt dat de Heere geen water op het vuur van haar geloof heeft gegooid, maar het juist door de tegenwind heeft aangewakkerd. Zoals een blaasbalg het vuur doet opflikkeren. Ze beseft rechteloos te zijn, maar houdt aan in haar geroep. Buigend aan Zijn voeten. Hij is immers Heere!
Deze vrouw beseft dat ze bij niemand anders terecht kan dan alleen bij Jezus Christus. Het van God ontvangen geloofsoog blikt door alles heen, tot in het hart van de Middelaar. Zij ligt daar aan Zijn voeten en bidt, aanhoudend. Pleitend; niet op kinderrechten, maar op hondenrechten. Zij erkent geen recht te hebben: ‘Ja Heere…’ zegt zij. Ze beseft dat ze werkelijke rechteloos is voor het aangezicht van God; maar houdt toch aan in het gebed. De vrouw neemt een beeld dat Jezus gebruikt over en wijst op honden die onder de tafel de kruimels opeten.
Ontferming
Deze heidense heeft begrepen waartoe Jezus kwam. Dwars tegen alles in grijpt ze zich vast aan de Zoon van David. In wie Jood en heiden genade en ontferming vinden. Zij zag in de rabbi, de Middelaar, de Verlosser van de volken. De einden van de aarde zullen Zijn heil zien (Jes. 49: 6). Er ligt daar een heidense vrouw biddend aan Jezus voeten. Wellicht uitgeput, maar desondanks als een getuigenis.
‘Toen antwoordde Jezus en zeide tot haar: O vrouw, groot is uw geloof.’ Na aanhoudend roepen, na ootmoedig buigen, na de erkenning van haar rechteloosheid, geeft Jezus gehoor. Waarom? Omdat zij geloofde. Hij kende haar van eeuwigheid, heeft haar doen naderen, hoorde haar roepen. Maar hield haar af, ter beproeving. De Kananese vrouw krijgt van Jezus te horen: ‘U geschiedde zoals u wilt.’ Haar dochter wordt op datzelfde moment genezen. De duivel moet haar loslaten, om dat Christus zich ontfermt.De weg van de Heere gaat geregeld door de schijn van het tegendeel heen.