De heerlijkheid van God duidt op Zijn voortdurende aanwezigheid. Deze heerlijkheid van God zal opgaan, belooft Jesaja. Dat schept verwachting voor de toekomst.
Gods heerlijkheid
Waar de aankondiging van licht en heerlijkheid klinkt in Jesaja 60, daar is het als het ochtendgloren. ‘En de heerlijkheid des HEEREN gaat over u op.’ Wat is dat, de heerlijkheid van de HEERE? Het gaat daarbij om de ‘kabod’, Gods voortdurende aanwezigheid.
Onder het volk Israël werd deze aanwezigheid van de Heere beleefd bij de tabernakeldienst en later de tempeldienst. Daar was de Heere nabij. Daar toonde Hij Zijn aanwezigheid en dus ook Zijn heerlijkheid.
De aanwezigheid van God werd tot uitdrukking gebracht in de ark, de offerdienst, de tabernakeldienst. Daar was Gods aanwezigheid aan verbonden. Het was deze ruimte die de Heere vervulde met Zijn wolk. Daar liet Hij Zich ontmoeten.
De heerlijkheid van God duidt op Zijn aanwezigheid. Vandaar de naam Ikabod, als Gods heerlijkheid is weggenomen. Als de ark is weggevoerd. Gods aanwezigheid was verbonden met de offerdienst. Daarbij toonde Hij zich als de Heilige. Mozes kon de tent niet binnengaan, toen deze van Gods heerlijkheid vervuld was. Tegelijkertijd toont het ons dat de Heere present is. Juist daar waar de offers gebracht worden die vooruitwijzen naar de komst van Christus. Jesaja blikt in moeilijke omstandigheden vooruit en ziet dat de Heere trouw houdt en Zijn beloften vervult. Ten opzichte van een volk dat vanwege hun zonden (Jes. 59) door een moeilijke periode gaan, toont de Heere dat Hij hen niet aan henzelf overlaat. Het is Gods heerlijkheid die opgaat als het ochtendgloren in Jes. 60: 1-2.
Gods aangezicht
Hoe wordt de aanwezigheid van de Heere ervaren? Dat de Heere mee optrekt Denk aan de Aaronitische zegen, in Num. 6: 24-26: ‘De HEERE zegene u, en behoede u! De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten, en zij u genadig! De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u, en geve u vrede!’ Dit is de zegen die namens de Heere wekelijks klinkt over de gemeente.
Duisternis
Het Licht dat komt, de heerlijkheid die opgaat, staat in contrast met de duisternis die de aarde bedekt (Jes. 60: 2). Vaak verwijst dit woord naar duisternis in letterlijke zin, soms in figuurlijke zin. Allereerst denken we daarbij aan de duisternis die heerste bij de schepping. Daar wordt het hier gebruikte woord ook gebruikt. ‘De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op de afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren.’ (Gen. 1: 2). Daar bracht God licht.
Hier duidt het echter op een situatie waarin het volk Israël God niet kent en erkent. In die duisternis zal Hij Zijn Licht doen opgaan. Niet alleen bij hen, maar ook bij de heidenen. Het Licht van het Evangelie zal zijn als een Lamp die velen aantrekt. Als Christus komt is het heil voor Israël en de volken. ‘Duisternis zal de aarde bedekken, en donkerheid de volken; doch over u zal de HEERE opgaan, en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.’ (vs 2). Voor hen wordt het Woord een lamp voor hun voet, een licht op hun pad. Of niet: ‘En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft hetzelve niet begrepen.’ (Joh. 1: 5).
Vervulling
Een bergwandelaar die naar de top loopt, zal herkennen dat je over diverse hoogtes heen moet, om uiteindelijk bij de top te komen die je uit de verte zag. Jesaja’s profetie wordt in fases vervuld. Allereerst zal het volk terugkeren uit ballingschap en weer een tijd van voorspoed kennen. Vervolgens zien we dat het beloofde Licht, Christus komt. Tot heil voor Israël en de volken. Daarachter zien we in de verte de wederkomst, waar Hij brengt tot volkomen gemeenschap met Hem. In heerlijkheid.
Tot die tijd staan christenen in de wereld als lichtdragers: ‘Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in de Heere; wandelt als kinderen des lichts.’ (Ef. 5: 8).