Kunnen we God kennen? Einstein zei: ‘Zeker er is een God. Iedere man die niet gelooft in een kosmische kracht is een dwaas; maar we kunnen Hem niet kennen.’ Hiermee ging Einstein de mist in. We kunnen de Heere wèl kennen. Zo toont ons de Bijbel.
Zoekers en vinders
Heel de Schrift toont dat zoekers, vinders worden:
- David tegen Salomo, in 1 Kron. 28: 9b: ‘indien gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden; maar indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot in eeuwigheid verstoten.‘
- De profeet Jeremia zegt: ‘En gij zult Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij zult vragen met uw ganse hart.’ (Jer. 29: 13)
- Jezus Zelf gebruikt het voorbeeld van de zoon die zijn vader om een boterham vraagt: ‘En wat vader onder u, dien de zoon om brood bidt, zal hem een steen geven, of ook om een vis, zal hem voor een vis een slang geven?’ (Luk. 11: 10)
- Jezus wijst erop dat wij ons met van alles druk maken: ‘Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden.’ (Matt. 6: 33)
De Heere laat Zich vinden. We lezen in het Woord van beloften, bedreigingen, profetieën en zoveel meer. De gelovige leert dit voor dit Woord te buigen, gaat de veroordelingen onderschrijven, zijn eigen naam invullen. Tegelijkertijd leert de gelovige rusten op Christus alleen, het beloftewoord van de Heere worden de haken waaraan hij zich vastklemt. Terwijl hij vastgehouden wordt, want terugblikkend mogen we belijden dat de Heere ons zocht lang voor wij op zoek gingen naar Hem. Wij leren ons met ons hele hebben en houden op Christus werpen.
Geen makkelijke tijd, maar behouden aankomst
Het is niet zo dat Henoch het makkelijker had dan wij. Judas 14-15: ‘En van dezen heeft ook Enoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: Ziet, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen; Om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddeloos gedaan hebben, en vanwege al de harde woorden, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben.’
Blijkbaar moest ook hij zijn weg vinden door een wereld die niet wilde buigen voor de Heere. De Heere heeft hem echter vastgehouden. Als aan de hand gehouden. Hij wandelde met God, als het ware zo de hemel in. ‘Henoch dan wandelde met God; en hij was niet meer; want God nam hem weg.’ (Gen. 5: 24).
Over allen die de Heere toebehoren geldt wat de Psalmdichter zingt: ‘Kostelijk is in de ogen des HEEREN de dood Zijner gunstgenoten.’ (Ps. 116: 15).