Jezus maakt de positie van de discipelen duidelijk in Joh. 15: 15. Door aan te geven wat ze niet zijn, maar ook wat ze wel zijn. Ze zijn niet langer dienstknechten, slaven. Maar wat dan wel?
Geen slaven
Dit kan de nodige vragen oproepen. In het Oude Testament werden geregeld mensen als dienstknechten van God aangeduid. Denk aan Mozes, Kaleb, Jozua, Job, David, Jesaja. Zelfs de Messias zelf wordt in een Knechtsgestalte getoond. In het Nieuwe Testament is daar eveneens sprake van. Paulus, Johannes, Petrus, Judas (niet de Iskariot), Johannes; zij noemden zich slaven van Christus. Zoals zij zelf aangaven; geheel overgegeven aan de wil van hun heer. Ontstaat hier geen tegenstelling met wat Jezus zegt, nu Hij de discipelen vrienden noemt?
Vrienden
Op het eerste gezicht wel. Toch is het niet de eerste keer dat er in de Bijbel wordt gesproken over vriendschap met God. Abraham en Mozes worden vrienden van God genoemd. Ook Lazarus wordt bekend als een vriend van Jezus. Let wel, hier moeten we iets belangrijks bij zeggen. Niemand noemt zichzelf een vriend van God, het is de Heere die over iemand spreekt als Zijn vriend. Er is dus sprake van een beweging van boven naar beneden en niet andersom. We moeten niet onze westerse en 21ste eeuwse beelden van vriendschap projecteren op wat Jezus hier zegt over de vriendschap die Hij aanbiedt aan Zijn discipelen. Maar wat er is er dan wel aan de hand?
Jezus noemt hen vrienden, als Koning van Zijn Koninkrijk. Zoals ook de Romeinse keizers van die dagen een kleine kring met vertrouwde vrienden hadden. Zij hadden vele raadgevers, generaals en oversten die namens hen regeerden. Maar deze moesten zich voor audiëntie melden, kregen alleen tijd toebedeeld als de keizer er de zin en noodzaak van zag. Er was echter een kleine kring van vrienden die in en uit mocht lopen. Zelfs voor de dag uit, zich ’s morgens kon vervoegen bij de slaapkamer van de keizer, voor overleg. Hij zou altijd eerst zo’n vriend raadplegen, voor hij overleg voerde met een generaal. Met andere woorden, er was onderscheid bij de Romeinse keizers.
Jezus spreekt over Zijn discipelen als vrienden, omdat Hij hen in Zijn binnenste cirkel heeft. Hij maakt Zich bekend aan hen. Zoals Hij Zich aan ieder bekend maakt die voor Hem leeft.
Inzicht
Jezus maakt dat duidelijk in Joh. 15: 15 als hij zegt dat de dienaar niet weet wat zijn heer doet. De slaaf krijgt een deelopdracht. Doe dit, ga daarheen, haal dat op. Het grotere verband wordt hem niet duidelijk gemaakt. De opdracht is helder en die moet hij uitvoeren. Wat de intenties van de heer zijn, daar kan hij alleen maar naar raden. Zo wil Jezus niet met Zijn discipelen omgaan. Nu zij Hem door genade leerden volgen, mogen ze Hem in het hart blikken. Ze mogen daarbij zelfs meer zien dan allen die hen voorgingen, denk aan de profeten.
Hij openbaart hen en ons dingen, die voor anderen verborgen blijven. Matt. 13: 11: ‘ En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Omdat het u gegeven is, de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven.’ Hij gaat vertrouwelijk met hen om, door het Woord dat Hij tot hen spreekt. Zo openbaart Christus Zich aan de Zijnen, toen en vandaag. Vervolgens mag dat Woord verkondigd worden, zo blijkt bij Paulus in Efeze 6: 19, als hij de Efeziërs vraagt om voor hem te bidden: ‘En voor mij, opdat mij het Woord gegeven worde in de opening mijns monds met vrijmoedigheid, om de verborgenheid van het Evangelie bekend te maken’ Christus maakt Zich bekend. Een onvoorstelbaar voorrecht voor hen die oog en oor kregen voor het Evangelie.
De woorden die Jezus spreekt komen daarbij niet van Hemzelf alleen vandaan, maar uit het Vaderhart. Joh. 6: 26: ‘Ik heb vele dingen van u te zeggen en te oordelen; maar Die Mij gezonden heeft, is waarachtig; en de dingen, die Ik van Hem gehoord heb, dezelve spreek Ik tot de wereld.’
Vader, Zoon en Heilige Geest zijn hierop betroken. De Heere openbaart Zich, door Woord en Geest. Hij toont Zijn genade en ontferming, in het sacrament. Hij zet aan tot liefdedienst.
Geen zware last
Wordt dit nu een ondraaglijke last, waardoor men altijd weer vol vrees zal zijn het goed te doen? Wel bij de Farizeeën. Maar niet bij Jezus. De Heere openbaart het niet aan de wijzen, maar aan de kinderen. Vervolgens merkt hij op: ‘Want Mijn juk is zacht, en Mijn last is licht.’ (Matt. 11: 30).