Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Luister de podcast

maandag 7 maart

Hulproep uit een spelonk (1)

De dichter van Psalm 142 is zo in nood dat hij alleen nog zijn handen vanuit de benauwdheid kan uitstrekken naar de Heere. Als een veldhoen op de bergen zoekt David een weg door de omstandigheden. 

Vlucht

De tijd dat hij een bevoorrechte positie had aan het hof van Saul ligt reeds lang achter hem. Niet langer marcheert hij als een trotse bevelhebber voor de troepen van Israël uit. David bevindt zich tijdens het schrijven van Psalm 142 ofwel in de spelonk van Adullam, ofwel in de woestijn van Engedi. We bevinden ons in de periode zoals die beschreven wordt in 1 Sam. 22-26. Waarbij David voortdurend moet vrezen voor zijn leven. 

Roepen

In die situatie waarbij David in het nauw gedreven is, horen we hem roepen. Zoals dat ook gebeurde in Psalm 141. Daar riep hij rechtstreeks tot God: “HEERE! Ik roep u aan!” Het daar gebruikte woord voor roepen (qara) duidt op roepen, uitnodigen, aandacht trekken. Het was iets tussen hem en God. Hier in Psalm 142 wordt in de grondtaal een veel krachtiger woord voor roepen (za’aq) gebruikt. Niet alleen de HEERE wordt aangeroepen, maar ook alle omstanders mogen er getuige van zijn. Het gaat hier om een uitroep in grote nood, die van een hulpbehoevende. 

Een roep zoals we die ook horen in Psalm 22: 6: ‘Tot U hebben zij geroepen, en zijn uitgered; op U hebben zij vertrouwd, en zijn niet beschaamd geworden.’ Het gaat om een hoorbaar gebed, een roep om genade en verlossing. 

In de verzen 2 en 3 horen we hem steeds inzetten met de ik-persoon. 1) Ik riep met mijn stem tot de HEERE. 2) Ik smeekte tot de HEERE met mijn stem. 3) Ik stortte mijn klacht uit voor Zijn aangezicht. 4) Ik gaf te kennen voor Zijn aangezicht mijn benauwdheid. Het is een zich versterkende emotie.

Hier klinkt het luide uitroepen, zoals we dat ook horen in Psalm 3: 5: ‘Ik riep met mijn stem mijn stem tot de HEERE.’ In Psalm 27: 7: ‘Hoor, HEERE! Mijn stem, als ik roep; en wees mij genadig, en antwoord mij.’ In Psalm 28: 2: ‘Hoor de stem mijner smekingen, als ik tot U roep, als ik mijn handen ophef naar de aanspraakplaats Uwer heiligheid.’ Hoor je hoe het aanroepen van de HEERE, in de nood, een steeds terugkerend kenmerk is van hen die omgang met de Heere hebben?

Overvol

Niet omdat het hen voor de wind gaat. Integendeel. Juist omdat ze zich in benauwende situaties bevinden. In geestelijke donkerheid, of grote benauwdheid als gevolg van overheersing door anderen. Ook het besef schuldig te staan voor God kan tot roepen leiden, om genade.

Soms is het hart zo vol van alles wat je bezighoudt. Het benauwt je. Je ziet er geen uitweg in. Dan blijft er maar één ding over. Het uitstorten bij de Heere. Daar is de ervaring van verlichting. Niet omdat we het kwijt zijn, maar omdat we het leren kwijt te raken. Omdat de ongeregelde en allesoverheersende nood, nu een richting krijgt. Naar God toe. Roep, huil, schreeuw het hart maar uit naar de Heere. Een weg kan zo hopeloos niet zijn, of de Heere kan op het gebed een uitweg geven. 

Eenzaam

Benauwende omstandigheden brengen vaak ook een zekere eenzaamheid met zich mee. De wereld is vol van zwaluwvrienden. Die komen met goed weer en verdwijnen als het verkilt. Wie zal jouw moeite, jouw verdriet, peilen? En dan klinkt daar die uitroep: ‘Als mijn geest in mij overstelpt was, zo hebt Gij mijn pad gekend.’ (4)

Als mijn geest in mij overstelpt was. We horen hetzelfde bij Jona, als hij bidt vanuit de buik van de vis: ‘Als mijn ziel in mij overstelpt was, dacht ik aan de HEERE, en mijn gebed kwam tot U in de tempel uwer heiligheid.’ Jona, de man die als gevolg van zijn eigen zonden terechtkwam in de buik van een vis. David, de gezalfde vluchteling, die vreesde voor zijn leven. Hun geest was overstelpt. Het is als de aanrollende branding, terwijl je daar ligt en niet weg kunt. 

Niet alleen

Wat belijdt de dichter daar: ‘zo hebt Gij mijn pad gekend.’ Letterlijk staat er: ‘Als mijn geest in mij overstelpt was, toen, U, U hebt mijn pad gekend.’ Hij belijdt dat God alomtegenwoordig is. 

Er zijn omstandigheden waarin je wenst dat God niet alomtegenwoordig is. Dat Hij niet alles weet. Dat er een schuilhoek is voor je hart, om iets op te bergen wat jij alleen weet. Maar de oprechte belijdt dat God zijn pad heeft gekend. Erbij was. Alles weet. De Heere is de blijvende. Hij weet alle dingen. Hij zal voorzien. Voor Christus was er geen Uithelper in Zijn lijden, opdat Hij anderen redden zou uit nood en dood. 

Eind week het vervolg in deel 2. 

Luister deze blog als podcast

Lees verder over dit onderwerp

Christus spreekt armen zalig

Wie de Zaligsprekingen leest als een handleiding, die heeft het niet begrepen. We lezen in de eerste elf verzen van...