Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Luister de podcast

vrijdag 11 maart

Hulproep uit een spelonk (2)

David is op de vlucht. Niet voor een vreemde, niet te lokaliseren macht. Nee, voor zijn eigen schoonvader. De koning van zijn eigen volk. De man die hij gezien heeft in zijn kwetsbaarheid en waan. De man voor wie hij gestreden heeft. Die de dochter heeft verwekt, waar David veel van houdt. 

Spelonk

David is een vluchteling van een bekende. Terwijl hij enerzijds belijdt dat God zijn pad kent, laat hij tegelijkertijd zien hoe benauwd de situatie is. Men heeft David een val gezet (Ps. 142: 4b). Hij is in een hoek gedreven. 

David schuilt in een spelonk. De spelonken werden gebruikt voor de graven. Denk aan de begraafplaats van Abraham, Izaäk en Jakob. Vaak werden de spelonken als schuilplaats gebruikt. Denk aan de vijf Ammonitische vorsten in Jozua 10, die zich daar schuilhielden. Als we deze twee betekenissen samennemen, die van een plek om te begraven en die van een schuilplaats tegen de dreigende dood, dan besef je dat David zich werkelijk in doodsgevaar bevindt. Dichtbij het dodenrijk. 

Nulpunt

Soms moet het door het nulpunt heen. Door de bodem van al ons redeneren heen. Om in die omstandigheden het uit te roepen bij de Heere. Dat je ervaart dat alles wat je zelf nog bij wilt dragen, geen zin heeft. Dat de hulp van de andere kant moet komen. 

Tot die tijd denk je je jezelf te kunnen redden. Er nog iets van te kunnen maken. Dat geldt voor omstandigheden in praktische zin, maar ook in geestelijke zin. Als we horen van een ellendige die riep en de Heere hoorde; dan is daar sprake van een op het oog hopeloze situatie. Wie zichzelf eerlijk leert kennen als een zondaar voor God, ziet al meer vanbinnen wat er tegenop komt. De macht van de lust, de macht van vasthouden aan kwaadwillende gedachten, de moeite om onbaatzuchtig lief te hebben, de gebondenheid aan bezit en positie. Als de Heere je door het nulpunt heendrukt, moet je het ene na het andere opgeven. 

Ziet

In ellendige omstandigheden, wordt het stil om je heen. Daar weet David van. Dan wordt het ieder voor zich. Dat is dan ook zijn ervaring: ‘Ik zag uit ter rechterhand, en ziet, zo was er niemand, er was geen ontvluchten voor mij; niemand zorgde voor mijn ziel.’ Van zijn rechterhand, de kant waar vaak de hulp vandaan komt in de Bijbel, was geen hulp te verwachten. 

Zelfs als er veel omheen zijn, ben je soms alleen met je nood. David roept de Heere tot getuige: ‘En ziet!’ Het is een imperatief, een opdracht. Zie het, heb er oog voor, kijk ernaar. In de leegte om hem heen, roept Hij God aan om die leegte op te vullen met Zichzelf. 

Zie het Heere, dat niemand voor mij zorgt. Zie het Heere, dat ik nergens heen kan. Buiten U is er geen uitkomst voor mijn ziel, voor mijn leven, in mijn omstandigheden. David kon tot de Heere roepen: ‘Ziet!’ Christus riep in Psalm 22 uit: ‘Mijn God, mijn God! Waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, van de woorden mijns brullens?’ 

Luther zei dat we de Psalmen eerst vanuit Christus en dan vanuit onszelf mogen bidden. Op Golgotha kwam op Christus ‘ziet!’ geen antwoord. Hij daar alleen hing, terwijl de volle hevigheid van Gods toorn Hem overspoelde. 

Hij heeft de straf alléén gedragen. Er was voor Hem geen uithelper. Hij heeft het erin uitgehouden, in het brandpunt van Gods toorn. Opdat eenzame vluchtelingen, die er ellendig aan toe zijn, bij Hem uitkomst vinden zullen. Voor ziel en lichaam beide. Waar dan heen, tot U alleen. 

‘Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons de vrede aanbrengt was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden. Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg; doch de HEERE heeft onze aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen.’ (Jes. 53: 5-6). Omdat Hij daar alleen hing, mogen wij vandaag naar de Heere uitroepen: ‘Ziet!’ 

Toevlucht

De man die in de spelonk schuilt, heeft aan de beschutting van de spelonk niet genoeg. Hij heeft een Toevlucht, een Schuilplaats nodig. ‘Tot U, riep ik, o HEERE! Ik zeide: Gij zijt mijn Toevlucht, mijn Deel in het land van de levenden.’ (6)

De Heere is ons een Toevlucht. Waar goedertierenheid en rechtvaardigheid elkaar kussen. Waar we vrede vinden in het bloed van het Lam. Daar toont de Heere zich een Schuilplaats waar het hart, steeds vreugde vindt in smart. 

Deel

Hij is niet alleen de Toevlucht van David, maar ook zijn Deel. Zijn erfdeel. De Israëlieten kregen allemaal land toegewezen toen men aankwam in Kanaän. Als een erfdeel. De levieten kregen echter niets. Het werd een stam zonder land, zonder bezit. Zij hadden de Heere tot hun erfdeel. Met andere woorden; Hij zou steeds weer voorzien. Zij kregen hemelse inkomsten. 

Er komt een tijd dat je alles los moet laten, maar als de Heere dan je deel is, ga je ten hemel in. Wij erven koninkrijken. 

Dit is de machtige erfenis waarin Christus doet delen. Hij doet delen in het heil. In de schatten die Hij verworven heeft. In de overvloed die er is in Hem. Hij schenkt hemelse inkomsten, tot vertroosting van de ziel. Tot vreugde voor het hart. U bent mijn deel, mijn loon zeer groot. Dan ben je schatrijk, hoewel op het eerste gezicht doodarm. 

Volgende week het vervolg in deel 3.

Luister deze blog als podcast

Lees verder over dit onderwerp

Oproep tot omkeer

‘En hij zal velen der kinderen Israëls bekeren tot den Heere hun God.’ (Luk. 1: 16) De laatste profeet Maleachi was de...