Er is een verband tussen kerkgang en liefde voor de kerk. Schnabel zei decennia geleden al: ‘Wie eenmaal op de glijbaan van de afnemende kerksheid is gaan zitten, komt onvermijdelijk in het zand van de onkerkelijkheid terecht.’ Het is in het huis van God, dat wij samenkomen. Om Hem te dienen. In Gods gemeente wordt Zijn heerlijkheid zichtbaar.
Diep verlangen
De dichter van Psalm 84 lijkt ver van het heiligdom te verblijven en intens te verlangen naar een ontmoeting met de Heere. Zijn ziel verlangt en kwijnt zelfs weg. Het gaat om heimwee, naar de plek waar je thuis bent. In dit geval naar het huis van de HEERE.
Hij verlangt naar de Heere met zijn hele persoon, met alles wat in hem is. Soms moet je door iets te missen ontdekken wat je mist. Misschien herken je dat wel. Als je een tijd lang niet op het dorp woonde en heimwee krijgt. En dan weer voet aan wal te zetten op het eigen eiland, te wandelen door de straten van het eigen dorp. Weer ‘thuis’ te zijn. Wat een blijdschap gaf dat! Is het bij het samenkomen in Gods huis anders? Wat kan er een verlangen zijn om weer met de gemeente samen te komen in Gods huis. Dat verlangen kent de dichter als geen ander.
Ervaring
Je hoort, het gaat hier niet om een opmerking die enkel de gemeenschap met mensen raakt. Nee, het gaat hier om de voorhoven van de HEERE. Het gaat dus om Zijn aanwezigheid. Zonder de Heere kan het vol mensen zijn, maar wordt Zijn gemeenschap gemist.
Laten we die vraag elkaar maar eens eerlijk stellen. Als we de omgang met God uit het kerkelijk leven weg konden nemen, zou dat voor jou iets afdoen van de waarde van het kerkelijk leven? Beantwoordt die vraag niet te snel. Beantwoordt die vraag eerlijk. Gaat het je om Hem?
Uitroepen
Het brengt de dichter van psalm 84 tot een uitroep vol verlangen naar de levende God. Hij lucht zijn hart, bij de Heere. Denk aan Psalm 42: 2: ‘Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U o God!’ of Psalm 63: 2: ‘O God! Gij zijt mijn God! Ik zoek U in de dageraad, mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water.’
Als je beseft schuldig te staan voor Hem en om Christus’ genade verlegen raakt. Dan stuwt dat een schreeuw tot God voort in je hart. In de stilte van je slaapkamer, of te midden van je bezigheden. ‘Wees mij genadig, o God!’ Bekering begint met stil worden voor het aangezicht van de Heere. Eerlijk worden. Tot stilstand komen. Niet langer vluchten, maar buigen. Hem belijden wat er tussen ligt. Je roept de Heere aan, in Christus. Zoekt aan Jezus voeten behoud voor je ziel. Dan raak je ook om een antwoord verlegen.
Die antwoorden geeft de Heere hier in Gods huis. Zoals de Israëlieten samenkwamen rondom het altaren en daar zagen hoe de offerdieren de verzoening uitbeelden, zo komen wij samen in Gods huis en krijgen oog voor het offer van Christus dat hier wordt uitgeschilderd. Hier in Gods huis, worden onder de verkondiging zielen overtuigd van hun verlossing vanwege het verzoenende bloed van Christus. Het verzoenende bloed druipt van de kansel. Drupt tot je behoud. Hier wordt de stem van de levende God gehoord. In het huis van de Heere gebeurt het. Kun je begrijpen dat de dichter verlangend roept tot de Heere? Niet tot een zielloze god die wij in onze eigen gedachten samenstellen; maar de ‘levende’ God!
Alleen achter het offer
We komen alleen tot de Vader door de Zoon. De Heere houdt het met ons niet uit buiten Christus. Juist dat toont Hij in het heiligdom, rondom het altaar. Het boek Leviticus heeft haar hart in hoofdstuk 16, de grote Verzoendag. Daar neemt de hogepriester de bok voor het zondoffer en slacht deze voor het volk. Dan lezen we: ‘en zal zijn bloed dragen, en zal met het bloed doen, gelijk als hij met het bloed van de var gedaan heeft, en zal dat sprengen op het verzoendeksel, en voor het verzoendeksel. Zo zal hij voor het heilige, vanwege de onreinheden van de kinderen Israëls, en vanwege hun overtredingen, naar al hun zonden, verzoening doen.’ (Lev. 16: 15-16a). Even later zien we hem zijn hand op een andere bok leggen, daarop worden al de ongerechtigheden van het volk gelegd. Deze bok wordt de woestijn ingestuurd. Hij draagt de zonden weg. Zo wordt de verzoening uitgebeeld.
De Hebreeënschrijver (H9) toont ons hoe Christus als de Hogepriester van het nieuwe verbond, niet met het bloed van bokken of kalveren, maar met Zijn eigen bloed het heiligdom is ingegaan. Hij heeft verlossing teweeggebracht, zo stelt de Hebreeënschrijver. Het bloed van Christus, die zonder zonde was, maar de zonde droeg; wast en reinigt van alle zonden.