Wie de profetieën van Jeremia op zich in laat werken hoort hoe opstandig het volk Israël was. Als bekering uitblijft, geeft de Heere hen de gevolgen van hun gedrag. Met als doel hen tot inkeer te brengen.
Ballingschap
Het volk is in ballingschap afgevoerd, als gevolg van hun zonden. Daarop blikt Jeremia terug in hoofdstuk 31: 18-20. Waarschijnlijk verzamelden de Babyloniërs de Israëlieten bij Rama, als doorvoerplaats naar Babel. Daar kwam men samen en begon de lange gevangenenmars richting Babel. Als geketenden (40: 1). Het moet een aangrijpend gezicht zijn geweest. Vaders, moeders en kinderen. Onzeker over de toekomst. Met verlies van regie over het eigen gezin. Kinderen kwamen tijdens de invasie om. De Heere maakt melding van een stem die klonk bij Rama (31: 15). Rachel huilde over haar kinderen. Het was een bedroefde stoet die in beweging kwam richting Babel.
Efraïm
Ver van huis kwam Efraïm tot inkeer. Je mag hier voor Efraïm denken aan de noordelijke stammen van Israël, die als gevolg van hun zonden in ballingschap zijn afgevoerd. Je mag echter ook je eigen naam invullen. Dan komt het dichtbij, blijkt het over jezelf te gaan.
De Heere hoorde Efraïm, Zijn opstandige zoon, toen deze tot inkeer kwam: ‘Ik heb wel gehoord, dat zich Efraïm beklaagt: Gij hebt mij getuchtigd, en ik ben getuchtigd geworden als een ongewend kalf.’ Je zou ook kunnen vertalen: ‘Ik heb werkelijk Efraïm horen klagen.’ Of: ‘Ik heb zeker gehoord dat Efraïm zichzelf beklaagt.’ Toch moeten we dit niet opvatten als iemand die beklag doet dat dit hem nu moet overkomen. Nee, Efraïm klaagt in de zin van boetedoening. Hij leeft niet langer in ontkenning. Hij erkent schuld. Beseft God vertoornd te hebben door zijn zonde.
Ongetemd kalf
Efraïm heeft zich gedragen als een ongetemd kalf. Een kalf dat alle kanten opgaat en zich niet laat vangen. Terwijl God het volk alles gaf wat zij nodig hadden, waren zij ontrouw aan Hem. Hun eigen verlangens werden hun drijfveren.
Dat kenmerkte het hele volksleven. Overspel was aan de orde van de dag. De prostitutie die samenhing met de afgodendienst was overal aanwezig. Men liep hun eigen hartstochten en verlangens na.
Volkszonden zijn zo algemeen, dat ze niet meer opvallen. We zijn eraan gewend geraakt. Maar de Heere niet. Hij houdt voor schuldig waar wij zijn wet overtreden. Wij kunnen veranderen, de tijden kunnen veranderen, de Heere niet.
Correctie
Efraïm erkent nu in ballingschap, dat de Heere hen niet doelloos gestraft heeft. De Heere is een rechtvaardige God. Tegelijkertijd is de correctie een uiting van Gods genade. Zo gaat Hij alleen om met hen die Hij liefheeft. Het is niet tot vernietiging bedoeld, maar tot behoud. Het is een straf die herstel tot doel heeft.
- Deut. 8: 5: ‘Bekent dan in uw hart, dat de HEERE, uw God, u kastijdt, gelijk als een man zijn zoon kastijdt.’
- Spr. 3: 12: ‘Want de HEERE kastijdt dengene, dien Hij liefheeft, ja, gelijk een vader den zoon, in denwelken hij een welbehagen heeft.’
Het ongetemde, ongecorrigeerde kalf is gecorrigeerd. Het ontving onderwijs. Hetzelfde woord wordt gebruikt bij training in de muziek of in de militaire dienst. Het kalf is door disciplinering, terecht gebracht. Soms zijn daar stevige middelen voor nodig. Zo ook bij Efraïm.
In het verre land, ver van huis, kwam Efraïm zoals de verloren zoon tot inkeer (Luk. 15). Denkend aan zijn vader, kwam de verloren zoon tot de erkenning: ik heb gezondigd tegen de Heere en u. Zo erkent Efraïm hier in Jer. 31 dat hij terugkeer tot God nodig heeft. Hij is wakker geschrokken, tot inzicht gekomen.
Vader en Zoon
De Heere komt ons niet tegen als een vreemde, maar als de Vader die recht op heel ons leven heeft. De Verbondsgod. We zondigden niet tegen een vreemde verre God, maar tegen Hem die ons in Zijn verbondstrouw in de ogen blikt en doet beseffen recht te hebben op ons leven. Je hebt tegen een goeddoend God gezondigd. Dát stelt ons schuldig. Het is déze God, Die Zijn eigen Zoon in de wereld zond, tot verzoening voor de schuld. In het bloed van Jezus Christus vinden verloren zonen en dochters verzoening voor hun schuld. Bekering betekent terugkeer tot God, Die ons reeds kende voor wij kwamen. Hij gaf Zijn Zoon, toen wij nog zondaars waren (Ef. 2).