Uit Efraïms’ mond klinkt: ‘Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want U bent de Heere, mijn God!’ Het grondwoord dat gebruikt wordt duidt op: berouw, terugkeer, rechtsomkeert maken.
Ver van huis
Efraïm kwam in een periode van ballingschap tot inkeer, ver van huis. De Heere hoorde zijn gebed vanuit de hemel. De stem van een boetvaardige. Tijdens de straf die hij kreeg, was hij nog niet tot inkeer gekomen, maar nu wel. De ballingschap is het middel tot zijn redding gebleken. Als in een boetpsalm bidt hij om Gods ontferming: ‘Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de HEERE, mijn God!’ Hij beseft terug te moeten keren naar de Heere. Het is zijn hartsverlangen.
De Heilige Geest brengt tot de overtuiging: het is mijn eigen schuld. Tegelijkertijd geeft dat een hartstochtelijk gebed, terugkerend tot de Heere, de Verbondsgod. Zoals een ontrouwe zoon die tot bezinning komt, verlangt naar herstel in de omgang met zijn vader.
Bekering en zelfinzicht
In Efraïms’ boetpsalm horen we hem spreken over berouw. Dat neemt toe naarmate we beseffen Wie en hoe God is. De Heere raakt ons verstand aan en laat ons zien hoezeer Hij recht heeft op heel ons leven. We beseffen in ontrouw te leven, aan Hem.
Als de Heere ons overtuigt van zonden erkennen we als een afgodendienaar geleefd te hebben. Ons verlangen was gericht geweest op van alles, buiten de Heere. We horen Efraïm spreken over berouw. De pijnlijke ervaring als gevolg van schuldig overtreden.
We zien hier een Oud Testamentisch beeld van de tollenaar. Als Efraïm zich op de heup klopt, dan doet hij eigenlijk hetzelfde als de tollenaar die zich in de tempel op de borst sloeg: ‘Wees mij zondaar genadig.’ Het besef schuldig te staan, komt eruit, voor Gods aangezicht. Vol schaamte. Waarbij zonden uit zijn jeugd weer wakker worden, in gedachten terugkeren.
Gebed
Terugkeer tot de Heere komt tot uiting in gebed. Een smeekbede om verzoening, om Christus’ wil. We roepen om Hem, als Borg voor onze ziel. Om plaatsvervangend voor ons in te staan, bij de Heere. Wie de Heere aanroept in Christus, spreekt niet tot dovemansoren. De Heere hoort en verhoort het gebed in Jezus’ Naam. We mogen daarbij steunen op Gods beloften.
Zoals het klonk in Jer. 31: 8: ‘Ik zal ze aanbrengen uit het land van het noorden, en zal hen vergaderen van de zijden der aarde; onder hen zullen zijn blinden en lammen, zwangeren en barenden samen.’ Waar we Hem aanroepen in Zijn beloften, vinden we gehoor in Zijn ontfermen. Ballingen komen thuis.
Waar je niet weet hoe te bidden, zucht het dan maar uit tot de Heere. De Geest komt onze zwakheden te hulp: ‘Want wij weten niet wat wij bidden zullen, gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen’ (Rom. 8: 26). Je hebt niet, omdat je niet bidt, zegt Jakobus. Er is verzoening, ook voor de grootste van de zondaren. Ik verkondig je een gestorven en opgestane Zaligmaker.
Reactie
Na de boetedoening van Efraïm horen we de Vader spreken. Het is alsof de Heere hier tot Zichzelf spreekt, terwijl wij meeluisteren. De jongen die in alle opzichten dwars was, blijkt toch zijn lieve kind. Hier blikken we de Heere in het hart, in Zijn ontfermen. Waar een zoon of dochter in schuldbesef terugkeert tot de Heere, gaat het hart open in liefdebetoon. Liefde die er reeds was, maar die er nu uitkomt. Nog voor Efraïm riep, had Hij zijn behoud op het oog. ‘Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid.’ (Jer. 31: 3)
Efraïm is niet uit Gods gedachten geweest. De Heere dacht voortdurend aan hem, zo blijkt in het derde deel van deze serie. Die aflevering volgt binnenkort.