Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Luister de podcast

dinsdag 15 november

Ds. L. Kievit: ‘Ik weet mijn Verlosser leeft’ (2)

‘Het geloof heft hier de lofzang aan,’ merkt ds. L. Kievit op over Job. ‘Want ik weet, mijn Verlosser leeft en Hij zal, de laatste, over het stof op­ staan.’ (Job 19: 25) Vreugde doorstroomt Jobs vermoeide hart; het klopt met sterke slagen. En zijn ogen, een en al droefheid, dofheid, fonkelen. In het aangezicht van de dood weet hij vast: God zal mij nooit begeven.’

Zekerheid

‘Wat een zekerheid. Niet uit de lucht gegrepen, niet krampachtig naar voren gebracht. O nee, zo ontspannen als het maar kan, omdat de Heilige Geest hem er van verzekert. Wij kunnen lang met de vraag tobben: ben ik, er zeker van. En we zoeken die zekerheid dan in allerlei kenmerken. Bent u er zeker van ? Hoe staat het er met u voor ? Wat wilt u eigenlijk van mij ? Het staat er slecht, heel slecht met mij voor. Zo slecht, dat ik nergens zeker van ben, niet eens van mijn geloof. Nu kijkt u bedenkelijk, maar ik ben nog niet uitgesproken. Nergens zeker van, behalve van Hem, mijn Verlosser. Hij leeft. Ik gaf de zaak uit handen. Hij zal er voor zorgen. Wat geeft dat een gemak, zijn zaligheid aan Christus in bewaring te geven. Hij is machtig. God is machtig. Niets en niemand kan mij beroven, van wat door Hém wordt bewaard.

Genezend

De hoop valt het geloof bij en vervolgt. Job stamelt maar wat, wie zou hier de goede woorden vinden ? Job. Vel over been; de huid hangt slap en geplooid om zijn lijf, de botten steken er hier en daar doorheen. Mijn huid, mijn gebeente, mijn zweren straks, ik huiver Dan zal ik uit mijn vlees God aanschouwen. God Die ik zo vaak tevergeefs zocht. Die mij ontliep; Dien ik niet bereiken kan. Verbergt Hij Zich, dan word ik verschrikt. Wat zal er nog van mijn vlees over zijn ? Toch! Toch! Want ik weet. Hij is er borg voor. Na de dood is ’t leven mij bereid. Dat is leven: God aanschouwen. Zijn aangezicht zien als de zon in haar kracht. Mij koesteren in de warmte van Zijn tegenwoordigheid, eindelijk uit de kou, eindelijk uitgeziekt. De stralen van de genade zijn genezend. Dat zal de bevestiging en de voltooiing zijn van de verlossing. Job is meer dood dan levend; nee, hij is meer levend dan dood. Want mijn Verlosser leeft. Dat biedt een vergezicht zo wijds, zo schoon. Het blijde vooruitzicht dat mij lokt.

Ik zal Hem aanschouwen voor mij. Met mij zijnde; niet tegen mij. God is mij tegen, dat verzucht ik menigmaal. Alles is daarom tegen mij. Hier verklaart Job: vóór mij. Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn. Immanuël, dat is de naam die mijn Verlosser draagt. Voor mij, is de uiteindelijke verlossing. God aanschouwen, met eigen ogen en dan tegen. De ogen des Heeren zijn tegen degenen die kwaad doen. Vreselijk! Bedenkt het bijtijds en bekeert u. Hoe krijg ik God aan mijn kant ? Dat is niet nodig. Mijn Verlosser leeft. Hij kreeg alles tegen, zodat de bordjes verhangen werden. Voor, tegen. Vóór. Dit weet ik — alweer weten — dat God met mij is.

Mijn God

Geen vreemde. Geen God, Die ik niet ken, Die een vreemde voor mij gebleven is, al hoorde ik veel van Hem, al sprak ik vaak over hem van horen zeggen. God is een vreemde, wanneer we Christus niét kennen; een vreemde zal ons niet willen kennen. Ik weet. Ik maakte kennis met Hem. Mijn Verlosser is voor mij geen vreemde, wat dacht u wel. Zeker, soms hield Hij zich als een vreemde, dat was bitter en bang. Nu echter wendt Hij zich tot mij. Ik word het gewaar. Hij wil mij nog kennen in mijn ellende. Hij zal eenmaal zeggen: Die Job ken ik, dat is er een van Mij ! Mijn kennen is immers wederkerig. Waar hoop ik op. Op die zalige herkenning, die eeuwige verheerlijking met zich meebrengt.

Geloof, hoop Heeft de liefde nog wat. Zij haast zich er het hare aan toe te voegen: mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. De nieren. Dat is een uitdrukking ten aanzien van mijn innerlijke voelen en wensen. Job verwacht God; hij verwacht de rechtvaardiging, hij verwacht het eeuwige leven. Laat God varen, zei z’n vrouw. Vrouw — is ze in de buurt ? — ik verlang naar Hem. Het is mij goed nabij God te zijn. Ik heb heimwee. Verwachten wordt versmachten. Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen. Er zijn geen woorden voor, de nieren doen mee. De povere rest van mijn bestaan staat strak gespannen op de Heere; Wie haH dat gedacht ? Dat, na veel worsteling, geloof, hoop en liefde voor de dag komen en samen de Heere hem hulde bieden.

Hoe zal een mens rechtvaardig zijn voor God ? Zo en niet anders. In een ander, door een ander. Er is geen andere rechtvaardiging en geen andere verwachting dan dit: ik weet en Hij zal. Daarom zal ik. Aan mijn vlees is niet veel verloren, toch zal ik het terugkrijgen. Om God te aanschouwen. Wanneer, o wanneer komt die dag, dat ik toch bij U mag wezen en zien Uw aanschijn geprezen.

Leestip: De Waarheidsvriend, 1976.

Luister deze blog als podcast

Lees verder over dit onderwerp

Filippus en de kamerling (4)

„En alzo zij overweg reisden, kwamen zij aan een zeker water, en de kamerling zeide: Zie daar water, wat verhindert...

Filippus en de kamerling (3)

Wat las de kamerling uit Candacé in de profetieën van Jesaja? Ds.W.L. Tukker gaat daarop in, bij zijn meditatie over...

Filippus en de kamerling (2)

‘Die man had een boekrol bij zich van Jesaja. En daar zat hij op reis in te lezen. Hij was al in Jesaja 53!’ Aldus ds....