Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Luister de podcast

maandag 7 juni

Archibald Alexander over het komen tot Christus

‘Er is nog nooit iemand zalig geworden omdat zijn zonden maar klein waren; zo is er ook nog nooit iemand verloren gegaan vanwege de veelheid van zijn zonden.’ Aldus Archibald Alexander in een preek over Joh. 6: 37: ‘…Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.’ 

Alexander 

Na enkele jaren gediend te hebben als voorganger in een gemeente, wordt Archibald Alexander (1722-1851) geroepen om een nieuw seminarie op te zetten. Binnen de Presbyteriaanse kerk in Amerika was behoefte aan een Bijbelgetrouwe opleiding voor predikanten. Als eerste en vooralsnog enige docent, gaf hij tal van vakken. Met de eerste drie studenten behandelde hij vakken als Hebreeuws, Grieks, Oude Testament en de geschiedenis van de Bijbel. Al snel werd de groep uitgebreid met nog zes studenten. Dit kleine seminarie zou uitgroeien tot Princeton Seminary, een instituut dat voor velen tot zegen werd in de voorbereiding op een bediening in het Koninkrijk van God. Alexander kon het preken echter niet missen. Hij preekte door. De prediking van Archibald Alexander viel op door de gave die hij had om stem te geven aan wat leefde in het hart. Stichting de Tabernakel vertaalde deze preek van Alexander, die momenteel beschikbaar is via Theologienet.nl.

Nodiging

Speciale aandacht geeft Alexander in een preek over Joh. 6: 37 aan hen die beseffen schuldig te staan voor God, maar niet weten of en hoe zij de toevlucht tot Christus kunnen nemen. Alexander: ‘Sommige mensen zijn overtuigd dat de zaligheid alleen in Christus is. Toch aarzelen zij tot Hem te komen, omdat zij zichzelf zo slecht en onwaardig vinden. Deze mensen zijn niet te overtuigen dat het grote en heilige wezen als de Zoon van God in gunst wil neerzien op schepselen die zo verdorven en vol ongerechtigheid zijn.’ 

Archibald Alexander laat zien dat juist zij mogen komen: ‘Als u geen zondig, onheilig, hulpeloos en ellendig schepsel was, zou deze Zaligmaker niet geschikt zijn voor u. Dan zou u niet inbegrepen zijn in Zijn genadige uitnodigingen tot de mensenkinderen. Maar hoe dieper u bent weggezonken in zonde en ellende, des te meer reden hebt u om te gaan tot Hem Die “volkomen kan zaligmaken degenen die door Hem tot God gaan” (Hebr. 7:25). Indien uw lichaam helemaal door melaatsheid was aangetast, en er werd een fontein geopend om iedere vorm van onreinheid weg te wassen, zou u dan wegblijven omdat u zo onrein was? Of als u heel ernstig ziek was, zou u dan weigeren de dokter te laten roepen? De ontwaakte en overtuigde zondaar is juist degene op wie Christus Zijn bijzondere aandacht richt.” 

Ter overweging

Aan het eind van zijn preek geeft Alexander een puntsgewijze samenvatting van de boodschap die opkomt vanuit Christus woorden: ‘…Die tot Mij komt, zal ik geenszins uitwerpen.’ Heel praktisch en fijngevoelig neemt hij zondaren daarmee bij de hand en wijst hen de weg tot behoud in Christus. 

  1. Christus is een bekwame en bereidwillige Zaligmaker, Die iemand die tot Hem komt in geen geval zal uitwerpen. 
  2. Gods genade in Christus is volkomen vrij. Dat wil zeggen, Hij vereist geen voorbereiding of verdienste in degenen die komen. Zij worden uitgenodigd om in al hun schuld en vuilheid de toevlucht tot Hem te nemen. Opdat zij uit Zijn genadige handen vergeving en vernieuwing van leven ontvangen zullen. 
  3. Voor iedere zondaar bestaat de enige hindernis om te komen slechts uit wat in zijn eigen binnenste is. De deur der genade kan niet verder opengedaan worden dan hij al is. De nodigingen van Christus kunnen niet meer welwillend zijn dan ze al zijn. 
  4. De gehele schuld van de ondergang van een zondaar die weigert tot Christus te komen, ligt aan zijn eigen deur. Zijn eigen verdorvenheid en onwilligheid vormen het enige obstakel. Christus was bereid aan Zijn grootste vijanden leven te geven, indien zij tot Hem zouden komen. Hij klaagt “En gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben” (Joh. 5:40). 
  5. De bekering van een mens is uitsluitend het werk van God. Dezelfde kracht die veroorzaakte dat het licht uit de duisternis scheen, moet ook in onze harten schijnen. Scheppen is iets dat God alleen kan. Maar bekering is een “nieuwe schepping”, en dat vereist dezelfde goddelijke kracht als die de wereld tot aanzijn riep. 
  6. God heeft bevolen dat het evangelie aan alle creaturen verkondigd moet worden, zonder onderscheid. Ieder die het hoort, heeft een Goddelijke machtiging om het aan te nemen. En als hij het evangelie ontvangt, heeft hij de trouw van God als onderpand voor zijn eeuwige zaligheid. 
  7. Omdat de kracht van het woord afhangt van de werking van de Heilige Geest, behoren alle christenen voortdurend en vurig te zijn in hun smeken om de uitstorting van deze Geest der genade, opdat zondaren tot bekering mogen komen. 
  8. Wij worden bemoedigd om te hopen dat de tijd aanstaande is, en misschien snel nadert, waarin de bekeringen zullen toenemen, ver boven de ervaringen in vorige eeuwen. De tijd waarin de Joden als een natie, Gods genade ontvangen. Wanneer alle koninkrijken der aarde koninkrijken van God en Zijn Christus zullen worden. “Ja kom, Heere Jezus”. 

Leestip: Klik hier om de hele preek te lezen bij Theologienet.nl. Vertaling: Stichting De Tabernakel

Luister deze blog als podcast

Lees verder over dit onderwerp

Filippus en de kamerling (4)

„En alzo zij overweg reisden, kwamen zij aan een zeker water, en de kamerling zeide: Zie daar water, wat verhindert...

Filippus en de kamerling (3)

Wat las de kamerling uit Candacé in de profetieën van Jesaja? Ds.W.L. Tukker gaat daarop in, bij zijn meditatie over...

Filippus en de kamerling (2)

‘Die man had een boekrol bij zich van Jesaja. En daar zat hij op reis in te lezen. Hij was al in Jesaja 53!’ Aldus ds....