Luther had moeite met het begrip: ‘De gerechtigheid van God’. Het idee dat God van hem gerechtigheid vroeg, hield hem bezig: ‘Ik voelde mij, ofschoon ik steeds als een monnik onberispelijk leefde, voor God als zondaar met een totaal rusteloos geweten. En ik kon het vertrouwen niet opbrengen, dat Hij door mijn genoegdoening verzoend zou zijn.’ Waar moest hij oog voor krijgen?
Klem
Bij de uitgave van zijn complete werken in 1545 blikte Luther terug op de ontwikkeling die hij doormaakte in de jaren daarvoor. Hij herinnerde zich de worsteling die hij in 1519 doormaakte, omdat hij de Romeinenbrief van Paulus werkelijk wilde begrijpen. Met name op het punt van de gerechtigheid van God. Luther liep klem met de woorden: ‘De gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard.’ (Rom. 1: 17)
Hij haatte deze woorden, zo schreef hij zesentwintig jaar later. ‘Zo toornde ik op God, zij het niet met een heimelijke lastering, maar in ieder geval geweldig morrend, doordat ik zei: het is nog niet genoeg, dat ellendige en voor eeuwig verloren zondaren ten gevolge van de erfzonde met allerlei onreinheid ten gevolge van de wet van de tien geboden benauwd worden, – nee, God wil ook nog door het evangelie nieuwe smart aan de oude toevoegen en ook door het evangelie ons Zijn toorn dreigend voorhouden!’
Doorbraak
Luther bleef ‘aankloppen’ bij deze tekst, hij wilde begrijpen wat Paulus werkelijk bedoelde. Daar ging de nodige tijd overheen. ‘Totdat ik eindelijk onder Gods erbarmen, dag en nacht nadenkend, mijn opmerkzaamheid richtte op de innerlijke samenhang van de woorden, namelijk: “De gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard, gelijk geschreven staat, de rechtvaardige zal uit het geloof leven.” Toen begon ik de gerechtigheid Gods te leren opvatten als de gerechtigheid waarin de rechtvaardige door Gods gave leeft en wel uit het geloof. En ik begon te verstaan, dat dit de betekenis is: door het evangelie wordt de gerechtigheid van God geopenbaard, namelijk de passieve, waardoor de barmhartige God ons rechtvaardig maakt, door het geloof, zoals geschreven staat: de rechtvaardige leeft uit het geloof.’
Anders leren zien
Voor Luther kantelde alles: ‘Hier voelde ik mij geheel en al nieuwgeboren en was het terstond alsof ik door de geopende poorten het paradijs zelf was binnengegaan. Terstond toonde mij de gehele Heilige Schrift een andere aanblik. Ik doorliep vervolgens de Schrift, voorzover de herinnering mij te hulp kwam en bracht iets dergelijks ook ten aanzien van andere woorden bijeen. Zoals werk Gods, dat is het werk dat God in ons schept. Kracht Gods, door welke Hij ons krachtig maakt. Wijsheid Gods, waardoor Hij ons wijs maakt. Sterkte Gods, heil Gods, eer Gods.’
Zo groot als mijn haat tevoren was, waarmee ik het woord “gerechtigheid Gods” gehaat had, zo groot was nu de liefde, waarmee ik het als het allerzoetste roemde. En zo was mij deze plaats bij Paulus werkelijk een poort tot het paradijs.”
Luther ontdekte dat de gerechtigheid van God ons bekleedt. Voor Luther werd helder; het gaat niet om de gerechtigheid die wij meebrengen; maar om de gerechtigheid die Hij ons schenkt.
Proces
Werd dit voor Luther werkelijk allemaal in één keer duidelijk? Uit onderzoek blijkt dat hij reeds in zijn colleges over de Psalmen (1513-1515), over de brief van de Romeinen (1515-1516), over de brief van de Galaten (1516) en de brief aan de Hebreeën (1517) gedachten ontwikkelden die van invloed waren op latere ontwikkelingen. In 1513 blijkt hij volgens prof. dr. W. van ’t Spijker ten aanzien van de Psalmen te spreken over de gerechtigheid Gods in een meer evangelische zin. Van ’t Spijker stelt dat er wellicht in 1513 sprak was van een ‘evangelische wending’, die later zou leiden tot een ‘evangelische doorbraak’ in 1518-1519.
Eén ding werd in elk geval heel helder voor Luther tijdens zijn ervaring in een toren, waarbij nadacht over Romeinen 1: 17: ‘De gerechtigheid Gods bestaat daarin, dat wij door Christus gerechtvaardigd en verlost worden.’
Leestip: Luther, belofte en ervaring, Prof. dr. W. van ’t Spijker (Oosterbaan&Le Cointre, 1983)