Sinds de zondenval vertonen mensen trekken van de duivel, stelt dr. H. Bavinck (1854-1921). Hij verwijst daarbij naar Joh. 8: 44. Verstand, wil, verlangens, hartstochten en lichaamskrachten zijn aangetast. Wat men kreeg als middelen om goed mee te doen, zijn nu verworden tot wapens in dienst van de zonde.
Bavinck
Wereldwijd staat de Nederlandse theoloog dr. H. Bavinck in de belangstelling. Mede in verband met een recent verschenen biografie van de Schot James Eglinton. Dit boek ontving veel waardering vanuit de christelijke pers in Amerika. Bavinck trok met zijn vierdelige dogmatiek, een uitwerking van de geloofsleer, diepe sporen in het gereformeerde denken in Nederland. Wereldwijd gaat de Engelse vertaling van dit standaardwerk nog steeds in veelvoud over de toonbank. Een samenvatting van deze dogmatiek vormt het boek ‘Magnalia Deï’. Hij noemde het zelf een ‘onderwijzing in de christelijke religie naar gereformeerde belijdenis’. Een boek dat indruk maakt.
Adam en Eva
Bavinck spreekt zich in zijn boek ‘Magnalia Deï’ uitgebreid uit over de oorsprong en de gevolgen van de zonde. Om daar iets van te proeven geef ik enkele van zijn gedachten weer. Volgens Bavinck kon de mens nadat men de eerste keer zondigde, dit niet van zich afschudden. Adam en Eva konden niet doen alsof er niets gebeurd was, integendeel.
‘Op hetzelfde ogenblik, waarop de mens aan de zonde in zijn gedachte en verbeelding, in zijn begeerte en wil een plaats gaf, had er een ontzettende verandering in hem plaats. Dat komt daarin uit, dat Adam en Eva terstond na de val zich voor God en voor elkaar zochten te verbergen. Hun beider ogen werden geopend en zij werden gewaar, dat zij naakt waren (Gen. 3: 7). Zij stonden eensklaps tegenover elkaar in een andere verhouding. Zij zagen elkaar, zoals zij zich nog nooit hadden aanschouwd. Zij durfden en konden elkaar niet vrij en onbevangen meer in de ogen zien. Zij voelden zich schuldig en onrein en hechtten vijgeboombladeren samen, om zich daarmee voor elkaar te bedekken. Maar ze waren toch lotgemeen en voelden zich daarin één, dat zij samen vreesden en zich verborgen voor het aangezicht van God in het midden van de hof.’
Wegvluchten
Adam en Eva vluchtten weg van God, in het meest dicht beboste deel van de hof. Bavinck: ‘Schaamte en vrees hadden zich van hen meester gemaakt, omdat zij het beeld Gods verloren hadden en zich schuldig en onrein voelden voor Zijn aangezicht.’
Volgens Bavinck is dit een patroon dat zich sindsdien voortzet. ‘En dat is altijd het gevolg van de zonde. Wij verliezen er tegenover God, tegenover onszelf en onze medemens die innerlijke, geestelijke vrijmoedigheid door, welke alleen het bewustheid van de onschuld in onze harten verwekken kan. Maar de verschrikkelijkheid van deze eerste zonde wordt nog veel sterker daarin openbaar, dat zij zich van het eerste mensenpaar over de hele schepping uitbreidt. De eerste stap in de verkeerde richting is gezet en alle nakomelingen van Adam en Eva wandelen na hen in hetzelfde spoor. De algemeenheid van de zonde is een feit, dat zich aan ieders bewustzijn opdringt, dat zowel blijkens het getuigenis van de ervaring als volgens het onderwijs van de Heilige Schrift onweerspreekbaar vaststaat.’ Heel de Bijbel toont dat de zonde voortwoekert onder mensen.
Schuld
Volgens Paulus is heel de wereld verdoemelijk voor God. Niemand kan zichzelf zaligen door de wet te houden. Alleen de barmhartigheid, de verlossing van de Heere kan nog uitkomst geven. De zonde van Adam werkte door in alle mensen. Alle mensen hebben in Adam gezondigd. Bavinck: ‘Door één mens kwam de dood in de wereld, als bewijs van de heerschappij van de zonde. Door één Mens, Christus, onze Heere, is ook de genade gaan heersen in de weg van ene gerechtigheid, die tot het eeuwig leven leidt. De vergelijking tussen Adam en Christus gaat in alle delen op. Alleen is er dit verschil: de zonde is machtig en sterk, maar de genade wint het verre van haar in rijkdom en overvloed.’
Leestip: Magnalia Deï, dr. H. Bavinck (Kok, Kampen, 1909).