Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Luister de podcast

donderdag 28 maart

De Zoon van God in het donker (2)

‘In het Aramees, in de volkstaal van die dagen, spreekt de Heere deze woorden: “Eli, Eli, lama sabachtani.” De aanhaling van Psalm 22, van David’. Ds. W.L. Tukker mediteerde in 1963 over deze woorden, als verbinding tussen kruisgang en Psalmzang. 

Verlaten

‘David, de begenadigde van zijn jeugd af aan, heeft tijden gekend van geestelijke verlating als hij door boze vijanden omringd werd. Maar David was niet van God verlaten. Een afgewend aangezicht Gods is nog niet een heengegane God. Daar was toch nog de verborgen ondersteuning. Daar was in Psalm 22 toch nog: “Op U stond vast der vaderen betrouwen en Gij zaagt hen aan.” Maar dat was ook voor David maar een voorafschaduwende profetie. Bij Christus was dit alles echt en ten volle. Niet dat de Godheid in Christus opgehouden had, zodat alleen Zijn menselijke natuur leed. Hij leed als God en mens, zodat Zijn Godheid de aangenomen mensheid ondersteunde.

Maar God de Vader had Hem verlaten, overgegeven aan Zijn toorn over de zonden, overgegeven aan het verderf. De Godheid van de Vader was alomtegenwoordig, ook op Golgotha. Maar die Godheid kan zijn een gunstrijke of ook een tegenwoordigheid in gerechtigheid.

Dieptepunt

Zo was het hier. De gerechtigheid, de heiligheid Gods, die straf bracht over de zonde, was geheel op Christus en de gunst, de barmhartigheid werd daarom geheel ingehouden. Als de Heere Jezus dan ook in Zijn diepste lijden steun zoekt in Zijn God en Vader, dan is die steun er niet. God heeft Hem verlaten. Daar is voor Christus geen enkel houvast meer, geen enkel steunpunt, daar is alleen een wegzinken in het eeuwig verderf. Al de vloek Gods daalt op Hem, in al zijn zwaar wegende ernst. En die last van zonde en plagen, niet te dragen, drukt Zijn schouders naar beneên. Drie uren duurt dit lijden, maar in deze drie uren ligt dan ook de eeuwigheid. Wat al de Zijnen in de eeuwigheid zonder God zouden moeten lijden, dat lijdt Hij nu samengeperst, met volle nadruk. En als al dat lijden drie uren lang is doorstaan, zwijgend doorstaan, dan komt in de negende ure, ongeveer, Zijn klacht. Dat zwijgen van drie uren is nog welsprekender dan alle kruiswoorden. Hij torst onder die last, Hij bukt onder de last en zwijgt. En dan in de ongepolijste taal, de taal van het volk, breekt door Zijn bange klacht: “Eli, Eli, lama sabachtani”, opdat David en al Zijn volk dit hoopvol en verhoord zouden mogen zingen: 

Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij; 

En redt mij niet, terwijl ik zwoeg en strij, 

En brullend klaag in d’ angsten, die ik lij.

Dus fel geslagen, ’t Zij ik mijn God, 

bij dag moog’ bitter klagen, 

Gij antwoordt niet,

’t zij ik des nachts moog’ kermen, 

Ik heb geen rust, ook vind ik geen ontfermen 

In mijn verdriet.

Zij komen aan, door Godd’lijk licht geleid, 

Om ’t nakroost, dat de Heer’ wordt toebereid, 

Te melden ’t heil van Zijn gerechtigheid,

En grote daden.

Luister deze blog als podcast

Lees verder over dit onderwerp

Filippus en de kamerling (4)

„En alzo zij overweg reisden, kwamen zij aan een zeker water, en de kamerling zeide: Zie daar water, wat verhindert...

Filippus en de kamerling (3)

Wat las de kamerling uit Candacé in de profetieën van Jesaja? Ds.W.L. Tukker gaat daarop in, bij zijn meditatie over...

Filippus en de kamerling (2)

‘Die man had een boekrol bij zich van Jesaja. En daar zat hij op reis in te lezen. Hij was al in Jesaja 53!’ Aldus ds....