‘De draagwijdte van de betekenis van Christus’ opstanding kan men zich moeilijk groot genoeg voorstellen.’ Aldus ds. K. Exalto in de Waarheidsvriend (1971). ‘Wanneer de Heidelbergse Catechismus (Zondag 17) in zijn beantwoording van de vraag naar ‘het nut van Christus’ opstanding’ drie dingen noemt, namelijk: de overwinning van de dood, de geestelijke opwekking tot een nieuw leven en de zekerheid van onze heerlijke opstanding, dan kan worden gezegd, dat deze drie dingen tezamen heel het geloof, de hoop en het leven van de christen omvatten.
Kracht
Uit het drietal is het met name het tweede, dat hier door de Catechismus genoemd wordt, hetwelk in dit artikel onze aandacht zal krijgen. Het gaat dus over de kracht die er uitgaat van Christus’ opstanding, zodat wij daardoor opgewekt worden tot een nieuw leven.
Romeinen
In Romeinen 6 spreekt Paulus over ‘het leven met Christus’. Hij grijpt hierbij terug op de christelijke doop. De voltrekking van die doop duidt aan een ‘ondergaan’ ofwel ‘begraven worden’ en een ‘opstaan’ ofwel ‘opgewekt worden’. Voor de gelovige is zij dat ook; hij ‘houdt het er voor’ (vs. 11) dat hij dood is en levend is; hij is met Christus gestorven en opgestaan; hij is gestorven aan de zonde en wandelt nu in nieuwigheid des levens. Er is in het christenleven ‘een gelijkmaking’ zowel aan Christus’ dood als aan zijn opstanding (vs. 5). Hoe nauw wordt hier voorgesteld de relatie tussen Christus en de gelovigen! Wat eenmaal geschied is in het verleden, voor ons een vèr verleden, dat voltrekt zich nog altijd heden aan degenen die in Christus geloven. Allerminst wordt hiermee dat verleden vervluchtigd alsof het niet werkelijk een heilshistorisch feit zou zijn; integendeel, de historische opstanding van Christus is basis. Zonder dat heilsfeit: Christus’ opstanding, is er niet mogelijk een geestelijke opstanding van ons. Met andere woorden: het christelijk leven is niet los te maken van het feit van Christus’ opstanding. Waar dat geprobeerd wordt — en het is al herhaaldelijk geprobeerd, en het wordt het nòg vaak — daar vervalt niet alleen de basis van het christelijk geloof en leven, maar mèt die basis ook tegelijk dat geloof en leven zelf!
Efeze
Behalve Romeinen 6 zijn er nog enkele andere plaatsen in de Schrift waar met zoveel woorden over deze zaak gesproken wordt. Zo lezen wij in Efeze 2:5 dat God ons ‘met Christus levend gemaakt heeft’. Hetzelfde maar met wat andere woorden vinden wij in Colossenzen 3, waar staat dat wij ‘met Christus opgewekt zijn’ (vs. 1) en wat verderop, dat Christus ‘ons leven’ is (vs. 4). Deze en meer andere plaatsen uit de H. Schrift leren ons: Christus’ opstanding werkt zich uit in de harten der gelovigen en vandaaruit ook in hun leven. Er gaat van die opstanding ‘kracht’ uit: Paulus sprak van ‘de kracht van Christus’ opstanding’ (Filippenzen 3:9). Die kracht wordt ervaren waar geloof is (Rom. 6), anders gezegd: waar Woord en Geest geloof werken. Door deze kracht worden wij opgewekt, staan wij op. Dat blijft niet beperkt tot een moment, maar geldt gedurende heel het leven van de christen. Zoals de doding van Christus’ kruis zijn werk in ons blijft doen gedurende heel het leven, zo ook de levendmaking van Christus’ opstanding. Beide lopen parallel; zij zijn er allebei en tegelijk in het leven van de christen. Paulus stelt ze in Rom. 6 steeds náást elkaar.
De betekenis hiervan
De betekenis van deze eenvoudige en toch zo diepgaande getuigenissen is dat heel het leven van de christen dient te worden gezien vanuit de dood en opstanding van Christus! Velen in onze tijd willen het leven van de christen enkel zien vanuit het leven van Jezus. Zijn messiaans leven zou het model zijn waarnaar wij hebben te handelen in de wereld van vandaag. Een heel stuk — het belangrijkste — van de H. Schrift laat men daarmee vallen. Er behoeft dan niets meer met de mens te gebeuren, hij heeft enkel wat te doen. Hij kan zich handhaven in zijn natuurlijke kracht. Hij kan zich christelijk gedragen zonder christelijk te zijn.
Dat alles lijkt nieuw, maar is in werkelijkheid al zo oud als de mensheid is. Kaïn offerde, deed daarmee hetzelfde als Abel, maar wà s toch niet een Abel. Ook in de middeleeuwse kerk had men een hele ‘navolging’ van Christus, een soort imitatie van het leven van Jezus, waarbij men ver ging in het ‘doden van het vlees’, maar men dacht daarbij alleen aan uiterlijke lusten. Dat is nog niet het sterven aan de zonde waar Paulus over spreekt. Het gaat om een ‘gelijkvormig worden’ aan Christus tot in de diepste lagen van ons menszijn, en van daaruit ook in het leven.